De beoordeling
1.
Eiser vordert:
a.
een bedrag van € 129,30 bruto per maand vanaf 1 januari 2013 voor elke maand dat gedaagde weigert toepassing te geven aan artikel 8.5.3. CAO;
b.
een bedrag van € 51,74 bruto ter zake van vakantietoeslag over de bedragen sub 1 betrekking hebbende op de periode 1 januari 2013 tot en met 31 mei 2013;
c.
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over de bovengenoemde posten;
d.
de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
e.
de kosten van het geding, het salaris van de gemachtigde van eiser en het griffierecht daaronder begrepen.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van eiser met veroordeling van eiser in de proceskosten.
2.
Tussen partijen staat, voor zover van belang, het volgende vast.
Eiser is sedert 1 augustus 1999 bij gedaagde in loondienst. Op de arbeidsverhouding is de CAO DA Retailgroep van toepassing. Eiser bekleedde tot 1 januari 2013 de functie van chauffeur. Uit dien hoofde was hij ingeschaald in salarisschaal E. Ingaande genoemde datum heeft gedaagde het vervoer uitbesteed aan PostNL en bekleedt eiser de functie van medewerker D.
Gedaagde heeft in verband hiermee het salaris van eiser verlaagd.
Artikel 7.3.3. van de CAO bepaalt het volgende:
Werknemers, die als gevolg van bedrijfsomstandigheden in een lager ingedeelde functie worden geplaatst, worden met ingang van de datum van plaatsing in de lagere functie in de met deze functie overeenkomende salarisschaal ingedeeld.
Artikel 8.5.3. van de CAO bepaalt onder meer het volgende:
Bij de indeling in een lagere salarisschaal als gevolg van de in artikel 7 lid 3.3. bedoelde omstandigheden of als gevolg van het opheffen van de functie van een werknemer…wordt hem via inschaling een schaalsalaris toegekend, dat zo min mogelijk onder het oorspronkelijke salaris ligt.
3.
In geschil is de vraag of gedaagde aan eiser terecht vanaf 1 januari 2013 een lager salaris betaalt.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover nodig, hierna ingegaan.
4.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Artikel 7.3.3. CAO is van toepassing indien een werknemer als gevolg van bedrijfsomstandigheden in een lager ingedeelde functie wordt geplaatst. De kantonrechter is met gedaagde van oordeel dat in dit geval niet van plaatsing in een andere functie kan worden gesproken, omdat eiser kon kiezen bij PostNL in dienst te treden ten einde voor haar zijn werkzaamheden als chauffeur voort te zetten, dan wel bij gedaagde in dienst te blijven en de functie van medewerker D te aanvaarden. Gesteld noch gebleken is dat eiser de aangeboden functie van medewerker D niet heeft kunnen en mogen weigeren. Van overgang van onderneming naar PostNL was blijkbaar geen sprake. Plaatsing in een andere functie veronderstelt dat een werknemer redelijkerwijs geen andere keuze heeft. Dat lag in dit geval anders; evenals zijn collega’s had eiser ervoor kunnen kiezen bij PostNL in dienst te treden.
5.
Partijen zijn blijkens de brief van gedaagde van 6 september 2012, door eiser voor akkoord ondertekend op 29 november 2012, overeengekomen dat eiser de functie van medewerker D zal bekleden met ingang het moment waarop de vervoerswerkzaamheden worden overgedragen. In die brief is ook vermeld het bij deze functie behorende, lagere salaris. Eiser heeft met een en ander kennelijk onvoorwaardelijk ingestemd en onweersproken is gebleven, dat eiser bij het maken van zijn keuze tussen de functie van medewerker D en de indiensttreding bij PostNL, is bijgestaan door een medewerker van FNV Bondgenoten, mevrouw[naam]. Diezelfde vakbond staat eiser thans bij in de onderhavige procedure. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet te begrijpen dat eiser, bijgestaan door zijn vakbond, op 29 november 2012 heeft ingestemd met het voorstel van gedaagde, en zich thans, bijgestaan door dezelfde vakbond, op het standpunt stelt dat hij recht heeft op zijn oude salaris. Gesteld noch gebleken is dat door eiser destijds de thans verlangde toepassing van artikel 8.5.3. aan de orde is gesteld.
Geen betekenis kan worden toegekend aan de brief van gedaagde aan eiser van 17 januari 2013 waarin zijn salarisgegevens per 1 januari 2013 zijn vermeld, welke gegevens overeenstemmen met die gegevens ultimo 2012. Gegeven de ondertekening door eiser op 29 november 2012 van de brief van 6 september 2012, wist, althans behoorde hij te weten, dat de brief van 17 januari 2013 op een vergissing berustte.
5.
De slotsom is dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Eiser dient als verliezende partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
1.
wijst de vorderingen af;
2.
veroordeelt eiser in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 300,00 wegens salarisgemachtigde (2 punten à € 150);
3.
verklaart dit vonnis op het punt van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het bijzijn van de griffier uitgesproken in de openbare terechtzitting van 25 februari 2014.