Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 23 augustus 2013, onder zaaknummer 2236492 CV EXPL 7887/13, is -onder meer- de navolgende veroordeling tegen [opposant] uitgesproken:
Veroordeelt [opposant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geopposserde] te betalen:
a. € 1.868,76 bruto, zijnde het achterstallig loon over de maand april 2013;
b. € 1.868,76 bruto, zijnde het achterstallig loon over de maand mei 2013;
c. € 1.868,76 bruto, zijnde het achterstallig loon over de maand juni 2013;
d. € 1.868,76 bruto, zijnde het achterstallig loon over de maand juli 2013;
e. € 1.794,00 bruto, zijn de achterstallige vakantietoeslag over de periode juni 2012 tot en mei 2013;
f. € 1.868,76 bruto per maand, ter zake loon vanaf 1 augustus 2013 zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt;
g. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over hetgeen hiervoor onder sub a. t/m e. is toegewezen;
h. de wettelijke rente over hetgeen hiervoor is toegewezen onder sub a. t/m e. vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
i. € 838,45, ter zake buitengerechtelijke kosten.
Veroordeelt [opposant] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot afgifte van alle loonstroken vanaf maart 2013 aan [geopposserde], zulks op straffe van een dwangsom van € 10,00 per dag dat [opposant] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 2.500,00.
Veroordeelt [opposant] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [geopposserde] gevallen en begroot op € 707,97, waarin begrepen een bedrag van
€ 400,-- aan gemachtigdesalaris.