Vonnis in de zaak van:
[jw.datum.uitspraak][jw.zaaknummer]
de besloten vennootschap
DE NEDERLANDSE ENERGIEMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eisende partij,
gemachtigden Flanderijn en Van Eck, gerechtsdeurwaarders,
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding van 16 augustus 2013
- het antwoord van de gedaagde partij
- de nadere toelichting van partijen.
De beoordeling
1.
NLE stelt dat zij op 31 december 2011 een contract met [gedaagde] heeft gesloten voor energielevering op het adres [adres] te[plaats 2], doordat zij, [gedaagde], op die datum zich voor levering heeft aangemeld op de website van NLE. Bij deze aanmelding is [gedaagde] uitdrukkelijk akkoord gegaan met het door haar gekozen energiecontract en met de daarop toepasselijke voorwaarden. Daarop heeft NLE de aanmelding enkele dagen later per post in een brief, geadresseerd aan het eerdergenoemde adres in [plaats 2], bevestigd.
Vervolgens is NLE gestart met de levering van energie. Zij heeft tweemaal de verschuldigde kosten via automatische incasso van de rekening van [gedaagde] kunnen innen; daarna zijn de automatische incasso’s steeds gestorneerd. Omdat betaling uitbleef, heeft NLE de levering van energie aan het opgegeven adres met ingang van 24 september 2012 gestaakt. NLE heeft facturen en aanmaningen gezonden aan het adres [adres] in [plaats 2], maar daarop geen reactie verkregen. Eerst in het begin van 2013 heeft NLE vernomen dat [gedaagde] vanaf 3 oktober 2012 ingeschreven staat in het GBA te [plaats 1]. Zij heeft op 4 februari 2013 een mail gezonden aan het e-mailadres dat [gedaagde] bij de aanmelding op 31 december 2011 had opgegeven en daarop heeft zij –voor het eerst- een reactie van [gedaagde] gekregen.
2.
[gedaagde] geeft in haar verweer een andere voorstelling van zaken. Zij betwist zich ooit te hebben aangemeld bij NLE voor de levering van energie op het adres [adres] (of enig ander adres) en dat al helemaal niet te hebben gedaan op 31 december 2011, omdat zij juist in die maand de woning op dat adres metterwoon heeft verlaten om bij haar nieuwe vriend in [plaats 3] te gaan wonen. Zij heeft verzuimd zich uit te schrijven uit [plaats 2] en in te schrijven in [plaats 3]. Zij vermoedt dat haar vorige partner, met wie zij in [plaats 2] op het genoemde adres heeft samengewoond, haar naam en rekeningnummer heeft gebruikt om de overeenkomst met NLE aan te gaan. Omdat zij niet meer aan de [adres] woonde, heeft zij de correspondentie van NLE (bevestigingsbrief, facturen en aanmaningen), die alle naar dat adres zijn verstuurd, niet ontvangen. Zij heeft eerst van deze kwestie gehoord door het bericht in haar mailbox van 4 februari 2013 en daar heeft zij onmiddellijk op gereageerd.
3.
Aldus is in deze zaak aan de orde of [gedaagde] wel de contractspartner van NLE is. Ook bij elektronische overeenkomsten als de overeenkomst in geschil moet de identiteit van partijen met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld. Een elektronische overeenkomst komt doorgaans tot stand zonder dat partijen elkaar hebben gezien of zelfs hebben gesproken. Zonder de controle die uitgaat van direct fysiek contact, is er in het algemeen meer ruimte voor misbruik.
4.
Daarbij komt de vraag aan de orde wie de bewijslast draagt van de totstandkoming van de overeenkomst tussen NLE en [gedaagde].
Naar het oordeel van de kantonrechter moet ook in dit geval de gewone regel van artikel 150 Rv worden gevolgd en moet de bewijslast bij NLE worden gelegd. Het verweer van [gedaagde] is immers geen bevrijdend verweer waarvan zij de bewijslast draagt, maar is een gemotiveerde betwisting van de stellingen van NLE.
Voor de totstandkoming van een overeenkomst blijft ook in de elektronische variant het uitgangspunt dat daarvoor de wil tot aanvaarding van een aanbod nodig is, welke wil zich door een verklaring moet hebben geopenbaard. In dit geval is er wel sprake van een dergelijke verklaring (de aanmelding van 31 december 2011) maar staat niet vast dat deze afkomstig is van [gedaagde]. De beschouwingen in de stukken van de kant van NLE over de rechten en de plichten van de contractant mogen juist zijn, maar leiden niet tot een antwoord op de voorliggende vraag naar de identiteit van degene die het aanbod van NLE heeft aanvaard en daarmee de contractant is geworden. Omdat NLE niet of nauwelijks ingaat op deze kwestie, beoordeelt de kantonrechter het bewijsaanbod van NLE als te algemeen en niet gericht op het bewijs van de identiteit van haar wederpartij. Daarom wordt het aanbod gepasseerd.
4.1.
Daar komt nog bij dat het uit de aard van de wijze van totstandkoming van de elektronische overeenkomst niet eenvoudig is voor de dienstverlener om te bewijzen dat zij juist met deze of gene klant zaken heeft gedaan. In het kader van het verkrijgen van zoveel mogelijk zekerheid omtrent de identiteit van partijen heeft de wetgever een procedurele waarborg ingebouwd en bepaald in artikel 6:227c, tweede lid BW dat de dienstverlener de ontvangst van de aanvaardingsverklaring moet bevestigen aan de wederpartij. Voorgeschreven is dat deze bevestiging langs elektronische weg moet geschieden. Het ligt voor de hand om dat dan via het e-mailadres van de wederpartij te doen. In dit geval heeft NLE gekozen voor de ontvangstbevestiging per gewone post en niet voor een ontvangstbevestiging naar het e-mailadres van [gedaagde]. Aan die keuze kleeft het risico dat de ontvangstbevestiging de geadresseerde niet bereikt, bij voorbeeld als gevolg van een omstandigheid als door [gedaagde] beschreven. Bevestiging langs elektronische weg aan het bij aanmelding opgegeven e-mailadres […]had niet het risico in zich dat de bevestiging haar niet bereikte, omdat aangenomen wordt (en moet worden) dat een e-mailbericht dat in het Postvak In van de geadresseerde belandt, de geadresseerde heeft bereikt. Uit de verdere details van deze zaak blijkt deze aanname ook terecht: [gedaagde] heeft in 2012 op geen van de aan de [adres] te [plaats 2] per post gezonden brieven gereageerd, terwijl zij op de eerste aan haar gerichte e-mail (4 februari 2013) wel reageert. Naar het oordeel van de kantonrechter draagt NLE de gevolgen van haar keuze om de bevestiging niet -zoals voorgeschreven- langs elektronische weg te verzenden maar per gewone post.
4.2.
NLE heeft nog betoogd dat het feit dat zij tweemaal met succes de kosten voor de geleverde energie automatisch heeft kunnen incasseren van de rekening van [gedaagde] impliceert dat [gedaagde] erkent de wederpartij van NLE te zijn.
Dit standpunt is onjuist. Kennelijk bedoelt NLE te stellen dat zij op grond van de twee gelukte betalingen er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde] haar wederpartij was. Gerechtvaardigd vertrouwen verdient slechts bescherming indien het is opgewekt door toedoen van degene tegen wie men zich op dat vertrouwen beroept. In dit geval gaat het om de uitvoering van een automatische incasso, waarin [gedaagde] geen actieve rol heeft gespeeld; bijgevolg is er geen sprake van enig toedoen. Voor zover van enig toedoen van [gedaagde] uit de stukken blijkt, wijst dat nu juist op het tegendeel van hetgeen NLE wenst te betogen, omdat dit toedoen nu juist de stornering van alle latere incasso’s betrof.
5.
De vordering kan niet slagen en wordt afgewezen met veroordeling van NLE in de kosten van de procedure.
De beslissing
i. wijst de vordering af;
veroordeelt NLE in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 14 januari 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.