De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- [eiseres] is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [Y]. [Y] was (indirect) enige aandeelhouder en statutair bestuurder van het gefailleerde Bouwbedrijf [X].
- De curator heeft na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 11 februari 2015 onder meer ten laste van [eiseres] conservatoir beslag gelegd onder de volgende derden:
i. de COÖPERATIEVE RABOBANK ENSCHEDE-HAAKSBERGEN U.A., gevestigd
te (7541 WH) Enschede, aan het Eeftink 2, alsmede te (7481 HV) Haaksbergen,
aan de Spoorstraat 31;
ii. de COÖPERATIEVE RABOBANK CENTRAAL TWENTE U.A., gevestigd te
(7551 BS) Hengelo (Cv), aan de Marskant 5:
iii. de COÖPERATIEVE RABOBANK TWENTE OOST U.A., gevestigd te (7571 EE)
Oldenzaal, aan de Kerkstraat 2:
iv. de ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te (1082 PP) Amsterdam, aan de Gustav
Mahlerlaan 10, mede kantoorhoudende te (7511 JD) Enschede aan het
Stationsplein 8, alsmede te (7481 JN) Haaksbergen, aan de Salomon Frankenhuis
rotonde 2;
v. de naamloze vennootschap ING BANK N.V., gevestigd te (1102 MG) Amsterdam,
aan het Bijlmerplein 888 (Amsterdamse Poort), mede kantoorhoudende te (7511
AA) Enschede, aan de Boulevard 1945 1;
vi. de naamloze vennootschap SNS BANK N.V., gevestigd te (3521 BJ) Utrecht, aan
de Croeselaan 1, mede kantoorhoudende te (7511 EZ) Enschede, aan de
Haverstraatpassage 90;
vii. de naamloze vennootschap BINCKBANK N.V., gevestigd te (1083 HN)
Amsterdam, aan de Barbara Strozzilaan 310;
viii. de besloten vennootschap HEAS ENSCHEDE BEHEER BV. (KvK 06048422)
kantoorhouden te (7531 HA) Enschede aan de [adres 1];
ix. de besloten vennootschap [S] (KvK 08146360)
kantoorhoudende te (7531 HA) Enschede aan de [adres 1];
x. de besloten vennootschap MARSSTEDEN BOUWPROJECTEN B.V. (KvK
08146361) kantoorhoudende te (7531 HA) Enschede aan de Noord
Esmarkerrondweg 322;
xi. De stichting STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR HEAS ENSCHEDE
BEHEER B.V. (KvK 08184415) kantoorhoudende te (7531 HA) Enschede aan de
[adres 1];
xii. De heer [Y] wonende te [plaats]
aan de [adres 1];
en op de volgende onroerende goederen:
i. de onroerende zaak, met [eiseres] als (mede) eigenaar, gelegen te [plaats]
aan de [adres 1], kadastraal bekend Gemeente
, [aaaa], groot 12 are en 38 centiare;
ii. de onroerende zaak, met [eiseres] als (mede) eigenaar, gelegen te [plaats]
aan de [adres 2], kadastraal bekend Gemeente
, [bbbb], groot 2 are en 81 centiare;
iii. De onroerende zaak, met [eiseres] als (mede) eigenaar, gelegen te [plaats]
aan de [adres 3], kadastraal bekend Gemeente [plaats],
[cccc], groot 3 are en 40 centiare;
iv. De onroerende zaak, met [eiseres] als (mede) eigenaar, gelegen te [plaats]
aan de [adres 4], kadastraal bekend Gemeente
, [dddd], groot 4 are en 92 centiare;
v. De onroerende zaak, met [eiseres] als (mede) eigenaar, gelegen te [plaats]
aan de [adres 5], kadastraal bekend Gemeente [plaats],
[eeee], groot 11 are;
vi. De onroerende zaak, met [eiseres] als (mede) eigenaar, gelegen te [plaats] aan
de [adres 6], kadastraal bekend Gemeente [plaats], [ffff], groot
3 hectare, 37 are en 20 centiare;
- De eis in de hoofdzaak is inmiddels, tijdig, ingesteld.
2. [eiseres] heeft gevorderd de conservatoire beslagen op te heffen, de curator te verbieden ter zake van het onderhavige geschil opnieuw conservatoir beslag te doen leggen op straffe van een dwangsom en de curator te veroordelen in de proceskosten.
3. [eiseres] heeft het volgende hiertoe aangevoerd, kort samengevat. Tot op de dag van de beslaglegging was [eiseres] niet bekend met enige vordering die de curator namens de boedel van [X] op haar meende te hebben. De vorderingen die de curator stelt te hebben bestaan enerzijds uit een vordering vanwege frustreren van verhaal van de curator van zijn vermeende vordering op [Y] en anderzijds uit een vordering op [eiseres] vanwege door [X] aan [eiseres] gedane betalingen tot een bedrag van
€ 46.356,63. Deze vorderingen ontberen elke grondslag. De curator heeft de vorderingen ten onrechte gebaseerd op de IB aangifte van [Y] over 2012. Dat de vermogensbestanddelen in de IB aangifte van [Y] zijn vermeld is inherent aan het feit dat [Y] en [eiseres] zijn gehuwd en om die reden fiscale partners zijn. Er is geen sprake van frustratie van verhaal door vermogensverschuivingen naar [eiseres]: zowel de bankrekeningen als de onroerende zaken staan sinds het aangaan van de relatie met de bank, respectievelijk de aankoop van de onroerende zaken op naam van [eiseres]. Er is evenmin sprake van onverschuldigde betaling tot een bedrag van € 46.356,63. Dit bedrag betreft voorschotten op salarisbetalingen aan [Y] over een periode van 1,5 jaar. De voorschotten op het salaris van [Y] werden elke derde week van een periode overgemaakt op de bankrekening van [eiseres], voor de huishoudelijke uitgaven, en het restant werd later uitgerekend en overgemaakt. Dit gebeurde tientallen jaren zo. De vorderingen van de curator zijn ondeugdelijk (art. 705 lid 2 Rv.); het conservatoir beslag moet worden opgeheven.
4. De curator heeft het volgende verweer gevoerd, kort samengevat. Gelet op het beoogde effect van het conservatoir beslag is het in het onderhavige geval te billijken dat een voorafgaande mededeling aan [eiseres] achterwege is gebleven. [eiseres] heeft van [X] in 2010 en 2011 in totaal € 46.356,63 ontvangen en de curator kan niet anders dan concluderen dat dit onverschuldigd betaald is danwel onrechtmatig of Paulianeus door [eiseres] is verkregen. De curator vordert dit bedrag van [eiseres] terug. Het blijft niet duidelijk waarom de betalingen aan [eiseres] zijn verricht. Er is geen arbeidsovereenkomst of managementovereenkomst tussen [X] en [Y] aangetroffen in de administratie van [X]. Van verhaalsfrustratie lijkt bij nader inzien geen sprake te zijn geweest gelet op de tenaamstelling van de bankrekeningen en de onroerende zaken. De curator kan zich echter ten aanzien van de vordering van € 46.356,63 verhalen op alle goederen van [eiseres]. In de reeds aanhangige bodemprocedure kan een verdere discussie over verhaalsfrustratie en/of gemeenschappelijk vermogen, naar analogie van artikel 61 Fw in het kader van samenspanning van echtgenoten gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, plaatsvinden. Er is mogelijk sprake van een ontstane gemeenschap van goederen tussen [eiseres] en [Y] gelet op de jarenlange betalingen aan [eiseres]. De curator kan zijn vorderingen nog uitbreiden met een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking. Er is geen sprake van het summierlijk blijken van de ondeugdelijkheid van de vordering zodat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. De curator heeft inmiddels (tijdens de procedure) erkend dat van verhaalsfrustratie geen sprake lijkt te zijn, gelet op het feit dat de bankrekeningen en de onroerende zaken al op naam stonden van [eiseres] en niet naar [eiseres] zijn overgeheveld. De aangifte IB over 2012 deed de curator in eerste instantie anders vermoeden.
6. In het onderhavige geval gaat het feitelijk om de vraag of ten laste van de boedel baten zijn onttrokken door of ten behoeve van [eiseres]. De curator heeft in dat kader zijn standpunt gehandhaafd dat in de bodemprocedure uitgezocht moet worden of de € 46.356,63 terugbetaald moet worden op één van de door hem genoemde gronden.
7. Ter zitting (en ook in de buitengerechtelijke fase) is gesproken over de disproportionaliteit tussen de omvang van de vordering van de curator en de omvang van het conservatoir beslag. In de buitengerechtelijke fase hebben partijen geen regeling kunnen treffen. De curator heeft ter zitting aangegeven het beslag niet volledig te handhaven. Het beslag op de bankrekeningen kan er af; verzocht wordt het beslag te laten liggen op de onroerende zaken.
8. De voorzieningenrechter heeft ter zitting al medegedeeld dat voor conservatoir beslag op onroerende zaken vereist is dat er sprake is van vrees voor verduistering (art. 725 juncto 711 Rv.) terwijl niet is gebleken van feiten die een dergelijke vrees zouden kunnen rechtvaardigen. Het conservatoir beslag op de onroerende zaken zal daarom (ook) worden opgeheven.
9. Overigens is de voorzieningenrechter van oordeel dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van de curator als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv. [eiseres] heeft gemotiveerd en onderbouwd met producties (bewijsstukken, verklaring accountant) gesteld dat er sprake is geweest van voorschotten op salarisbetalingen van [Y]. Mede gelet op het feit dat de curator geen andere salarisbetalingen aan [Y] heeft kunnen vinden in de administratie van [X], en niet aannemelijk is dat [Y] die jaren voor niets heeft gewerkt, is de voorzieningenrechter er in het kader van deze procedure van overtuigd dat sprake is geweest van voorschotten op salaris en dus niet van onverschuldigde betaling of één van de andere door de curator genoemde gronden.
Ook op deze grond zou het conservatoir beslag, voor zover ten laste van [eiseres] gelegd, zijn opgeheven.
10. De curator zal verder worden veroordeeld om bij een volgend verzoek om verlof voor het leggen van conservatoir beslag, ten laste van [eiseres], een afschrift van het eerdere beslagverlof en van dit vonnis over te leggen aan de voorzieningenrechter. Een verbod als door [eiseres] gevorderd gaat te ver omdat niet kan worden overzien of de curator in de toekomst op enigerlei wijze gerechtigd is conservatoir beslag te leggen ten laste van [eiseres], ter zake van het onderhavige geschil.
11. De curator dient, als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten te dragen. De gevorderde nakosten zullen worden afgewezen. Voor de na de uitspraak ontstane kosten kan zonodig een bevelschrift worden gevraagd ex art. 237 lid 4 Rv.