Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van het helikopterplatform overweegt de rechtbank het volgende.
2.3.1.
De Wet luchtvaart is gewijzigd door middel van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens). De aldus gewijzigde Wet luchtvaart is op 1 november 2009 in werking getreden. Door deze wetswijziging zijn bepaalde bevoegdheden overgedragen van het rijk naar de provincies. Provinciale staten zijn het bevoegde gezag geworden om te besluiten over het zogeheten ‘landzijdige’ gebruik van een regionale luchthaven, dat wil zeggen de milieugebruiksruimte (geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit) en daarmee samenhangend de consequenties voor het ruimtegebruik in de omgeving. Vaststelling van een luchthavenbesluit (artikel 8.43 van de Wet luchtvaart) is aan de orde als de gevolgen van het luchthavenluchtverkeer wat betreft geluid en externe veiligheid zodanig zijn dat dit consequenties heeft voor de ruimtelijke indeling c.q. het ruimtegebruik buiten de luchthaven. Voor luchthavens zonder ruimtelijke impact buiten de terreingrenzen (zowel de geluidscontour als de externe veiligheidscontour valt op of binnen het luchthavengebied) kan met een luchthavenregeling (artikel 8.64 van de Wet luchtvaart) worden volstaan. Zowel een luchthavenbesluit als een luchthavenregeling worden bij verordening vastgesteld. De bevoegdheden met betrekking tot het ‘luchtzijdige’ gebruik, dat wil zeggen het gebruik van het luchtruim, maar ook de interne veiligheid en beveiliging van de luchthaven, blijven een rijksaangelegenheid.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat provinciale staten (nog) geen luchthavenbesluit of luchthavenregeling voor het UMCG hebben vastgesteld. Van een overtreding van een dergelijk besluit of regeling kan daarom geen sprake zijn, zodat er geen grondslag is voor handhaving, aldus verweerder.
Eiser betwist vorenstaande niet. Eiser verbindt hieraan evenwel de conclusie dat provinciale staten in strijd met artikel XIII van de Wijzigingswet Wet luchtvaart handelen. Dit (overgangsrechtelijk) artikel bepaalt immers dat provinciale staten binnen vijf jaren na inwerkingtreding van de gewijzigde Wet luchtvaart een luchthavenbesluit dan wel –regeling moeten vaststellen.
De rechtbank constateert, gelijk partijen hebben gedaan, dat er ten tijde van het primaire alsmede ten tijde van het bestreden besluit geen luchthavenbesluit en eveneens geen luchthavenregeling van kracht was. Dit betekent dat er van een handelen in strijd met dit niet bestaande luchthavenbesluit evenals deze niet bestaande luchthavenregeling geen sprake kan zijn. Het ongebruikt laten verstrijken van de termijn(en), genoemd in artikel XIII (dan wel XIV of XV) van de Wijzigingswet Wet luchtvaart, is geen overtreding die een handhavingsgrondslag oplevert. Hierbij is niet relevant of er al dan niet sprake is van een termijn van orde. Bepalend is immers of een regel die verweerder uitvoert al dan niet is overtreden.
Nu er geen sprake is van een overtreding van regels die verweerder uitvoert, is verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de Wet Luchtvaart hem geen bevoegdheid verleent om handhavend op te treden.
2.3.2.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag welk wettelijk kader op het gebruik van het helikopterplatform van toepassing is, nu er geen luchthavenbesluit dan wel –regeling voor het gebruik van het helikopterplatform geldt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 14, eerste lid, van de Luchtvaartwet, zoals dat luidde tot 1 november 2009, bepaalt dat het verboden is binnen Nederland:
a. met een luchtvaartuig op te stijgen of een luchtvaartuig te doen opstijgen anders dan van een luchtvaartterrein;
b. met een luchtvaartuig te landen of een luchtvaartuig te doen landen anders dan op een luchtvaartterrein;
c. een niet als luchtvaartterrein aangewezen terrein in te richten voor het opstijgen en landen van luchtvaartuigen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bepaalde in het eerste lid niet geldt:
a. in de gevallen, aangegeven bij algemene maatregel van bestuur;
b. indien en voor zover Onze Minister ontheffing heeft verleend.
De in artikel 14, tweede lid, onder a, van de Luchtvaartwet genoemde algemene maatregel van bestuur is het Bignal.
Artikel IX, derde lid, van de Wijzigingswet Wet luchtvaart bepaalt, voor zover in dit geschil van belang, dat een besluit voor een burgerluchtvaartterrein, afgegeven op grond van het Bignal, geldig blijft totdat voor deze luchthaven een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling als bedoeld in de Wet luchtvaart in werking is getreden.
Artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bignal bepaalt dat, met inachtneming van het gestelde in artikel 7 en 8, de verbodsbepaling bedoeld in artikel 14, eerste lid onder c van de Luchtvaartwet niet van toepassing is in geval een terrein of een platform als helihaven wordt ingericht, bestemd ten behoeve van medische doeleinden bij of op een ziekenhuis.
Artikel 7, eerste lid, van het Bignal bepaalt dat de aanleg, inrichting en uitrusting van een helihaven, ter beoordeling door onze Minister, zodanig moet zijn dat hefschroefvliegtuigen daarvan een veilig gebruik kunnen maken. Hiertoe dienen desgevraagd gegevens te worden overgelegd.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat er, ten genoegen van onze Minister, voorzieningen moeten worden getroffen dat de in- en uitvliegsectoren zodanig zullen zijn dat hefschroefvliegtuigen veilig kunnen landen op en opstijgen van de helihaven.
Artikel 8 van het Bignal bevat algemene voorschriften voor het gebruik van een helihaven.
De inrichtingseisen waaraan een helikopterplatform bij een ziekenhuis moet voldoen, zijn neergelegd in de Richtlijn helihavens, gedateerd 17 mei 2004. In paragraaf 4 van de Richtlijn helihavens is neergelegd dat de directie van het ziekenhuis een aanvraag om toestemming ex artikel 7 van het Bignal indient bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, dat de minister van Verkeer en Waterstaat beoordeelt of de helihaven veilig kan worden gebruikt en dat na de verkregen toestemming begonnen kan worden met de uitvoeringswerkzaamheden. Na oplevering van de helihaven volgt een keuring door de Divisie Luchtvaart. Bij een positief resultaat van de keuring wordt een certificaat afgegeven waarna de helihaven in gebruik kan worden genomen. Eenmaal per twee jaar voert de Divisie Luchtvaart een integrale inspectie uit voor de verlenging van het certificaat.
In casu zijn, voor opvolgende periodes, certificaten afgegeven. Het laatste afgegeven certificaat is het certificaat dat de minister van Verkeer en Waterstaat op 19 oktober 2009 aan UMCG heeft afgegeven. In dit certificaat staat verwoord dat de helihaven voldoet aan de voorschriften met betrekking tot de inrichting, uitrusting en het gebruik van de helihaven door hefschroefvliegtuigen, zoals neergelegd in de Richtlijn helihavens.
De rechtbank oordeelt dat de door de minister verleende toestemming, zoals genoemd in paragraaf 4 van de Richtlijn helihavens, moet worden geduid als een besluit, afgegeven op grond van het Bignal. Deze toestemming houdt in dat aan het UMCG is toegestaan dat het een helihaven op het dak realiseert en in gebruik neemt. De daarna afgegeven certificaten, die een tijdelijke geldingsduur hebben, betekenen ‘slechts’ dat (nog steeds) aan het Bignal en de Richtlijn helihavens wordt voldaan. Deze certificaten geven de Divisie Luchtvaart de mogelijkheid om, middels gebruiksbeperkingen, in te spelen op gewijzigde plaatselijke omstandigheden. In dat kader verwijst de rechtbank naar de verklaring/certificaat, afgegeven op 6 juli 1989 (gedingstuk 12). In deze verklaring is als tijdelijke gebruiksbeperking opgenomen dat de helihaven vooralsnog slechts mag worden gebruikt tussen zonsopkomst en zonsondergang. Uit de aan deze verklaring gehechte brief van de Directeur-Generaal blijkt dat deze gebruiksbeperking is opgenomen omdat zich in het aanvlieggebied een aantal hoge bouwkranen bevindt.
Nu de minister in het verleden aan het UMCG toestemming als bedoeld in paragraaf 4 van de Richtlijn helihavens heeft verleend, heeft dit ‘Bignalbesluit’, gelet op het bepaalde in artikel IX, derde lid, van de Wijzigingswet Wet luchtvaart, zijn gelding behouden. Dit betekent dat het UMCG is toegestaan een helikopterplatform te gebruiken mits er wordt voldaan aan het Bignal en de Richtlijn helihavens.
Het enkele feit dat het certificaat, afgegeven op 29 oktober 2009, geldig was tot 1 november 2011, betekent niet dat niet meer in overeenstemming met het Bignal en de Richtlijn helihavens wordt gehandeld. Het ‘verlopen’ van het certificaat betekent slechts dat opnieuw moet worden beoordeeld of en onder welke, eventuele, gebruiksbeperkingen aan het Bignal en de Richtlijn helihavens wordt voldaan. Deze controle is op 16 januari 2015 uitgevoerd door de Omgevingsdienst Groningen.
De rechtbank heeft eiser ter zitting gevraagd expliciet aan te geven met welke artikelen van het Bignal dan wel paragrafen/onderdelen van de Richtlijn helihavens het helikopterplatform op het dak van het UMCG in strijd is. Eiser heeft verwezen naar de voornoemde verklaring/certificaat van 6 juli 1989. Daaruit blijkt dat nachtvluchten niet zijn toegestaan, aldus eiser.
De rechtbank volstaat met de constatering dat de verklaring/certificaat van 6 juli 1989 geldig was tot 1 juli 1990. De gebruiksbeperking was destijds ingegeven door de aanwezigheid van bouwkranen. In het certificaat van 29 oktober 2009 is geen gebruiksbeperking met betrekking tot nachtvluchten opgenomen.
Nu er geen sprake is van een overtreding, is er geen handhavingsgrondslag. De rechtbank laat hierbij in het midden of verweerder, dan wel de minister, bevoegd is om op grond van het Bignal handhavend op te treden. Immers, reeds vanwege het ontbreken van een overtreding bestaat er geen handhavingsbevoegdheid voor een bestuursorgaan. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat hij op grond van het Bignal niet bevoegd is om handhavend op te treden.