zaaknummer / rolnummer: C/08/186194 / KG ZA 16-165
Vonnis in kort geding van 3 juni 2016
in de zaak van
[eiseres]
,
wonende op een geheim adres,
eiseres,
advocaat mr. W.T.M. Krieger te Enschede,
tegen
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Venneman te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding met producties;
-
een brief van [gedaagde] met producties;
-
de mondelinge behandeling;
-
de pleitnota van [eiseres] ;
-
de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
[eiseres] heeft twee zonen uit een vorige relatie. [eiseres] verblijft thans in Turkije. De twee zonen verblijven bij een kennis van [eiseres] in Nederland.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert -na vermindering van eis- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
-
[gedaagde] veroordeelt tot een contactverbod voor de duur van 24 maanden, meer in bijzonder tot een verbod om gedurende die periode contact op te nemen met [eiseres] , haar kinderen of verdere familie;
-
[gedaagde] veroordeelt geen video’s of afbeeldingen van [eiseres] te verspreiden;
-
voornoemde verboden ten uitvoer verklaart primair bij lijfsdwang van maximaal drie dagen per overtreding en subsidiair op straffe van een dwangsom van € 250,00 per overtreding;
-
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
[gedaagde] heeft allereerst bestreden dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen. Volgens [gedaagde] is de voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag de bevoegde rechter. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Nu [eiseres] heeft gesteld dat zij woonachtig is binnen het arrondissement van deze rechtbank en de voorlopige voorziening volgens haar binnen dit arrondissement getroffen moet worden, is de voorzieningenrechter van deze rechtbank (eveneens) relatief bevoegd (HR 23 november 1917, NJ 1918, p. 6).
4.2.
Het spoedeisend belang volgt in voldoende mate uit de aard van het gevorderde. Het feit dat [eiseres] thans in Turkije verblijft, doet hieraan niet af, nu voor het gevorderde contactverbod en het gevorderde verbod om video’s of afbeeldingen van [eiseres] te verspreiden niet relevant is waar [eiseres] thans verblijft. Bovendien wenst [eiseres] naar Nederland terug te keren en verblijven haar kinderen nog steeds in Nederland.
4.3.
Ten aanzien van het gevorderde contactverbod stelt de voorzieningenrechter voorop dat een contactverbod een inbreuk maakt op het fundamentele recht van een mens om zich vrij te bewegen en te gedragen. Voor toewijzing van een dergelijke maatregel moet in hoge mate aannemelijk zijn dat sprake is van feiten en omstandigheden die een zodanige inbreuk op dat recht rechtvaardigen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] dat onvoldoende aannemelijk gemaakt. [eiseres] stelt dat zij sinds de beëindiging van de relatie door [gedaagde] wordt gestalkt, bedreigd en gechanteerd, maar heeft deze stelling niet met stukken onderbouwd. [eiseres] heeft zich herhaaldelijk bij de politie gemeld en heeft aangifte tegen [gedaagde] gedaan, maar uit het door haar overgelegde overzicht van aangiftes en meldingen en uit de door [gedaagde] overgelegde brief d.d. 26 maart 2016 van het arrondissementspartket Oost-Nederland blijkt dat deze zaken zijn opgelegd dan wel geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Daarnaast heeft [gedaagde] gemotiveerd gesteld dat het juist [eiseres] was die hem bleef lastig vallen na de verbreking van de relatie. [gedaagde] heeft facebookberichten overgelegd waaruit valt af te leiden dat [eiseres] eind 2015 verschillende keren contact heeft gezocht met [gedaagde] . [eiseres] heeft het bestaan en de inhoud van deze berichten niet gemotiveerd weersproken. Bij deze stand van zaken acht de voorzieningenrechter een contactverbod voor [gedaagde] thans niet gerechtvaardigd. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.4.
Ten aanzien van het gevorderde verbod om video’s en afbeeldingen van [eiseres] te verspreiden stelt [eiseres] dat [gedaagde] na de beëindiging van de relatie haar privacy heeft geschonden door erotisch getinte filmpjes en foto’s van haar op internet te verspreiden. Daarnaast maakt [gedaagde] onder naam van [eiseres] accounts aan op Facebook, Badoo en Google+ en plaatst hierop beelden van [eiseres] met scheldwoorden als hoer en alcoholist, aldus [eiseres] . [gedaagde] heeft deze stellingen betwist. [gedaagde] stelt niet te beschikken over filmpjes en afbeeldingen van [eiseres] . Indien er al erotisch materiaal van [eiseres] op internet staat, dan heeft zij volgens [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat dat van [gedaagde] afkomstig is. In ieder geval betwist [gedaagde] dat hij ook maar iets op internet over [eiseres] heeft geplaatst.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] erotisch getinte filmpjes en/of afbeeldingen van [eiseres] in de openbaarheid heeft gebracht. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar standpunt enkele afbeeldingen van geplaatste video’s en overige afbeeldingen als productie 4 overgelegd. De voorzieningenrechter constateert dat deze afbeeldingen zijn geplaatst onder de naam “ [X] ”. Ter zitting heeft [eiseres] niet kunnen verklaren wie of wat “ [X] ” is. Gelet hierop en gelet op de uitdrukkelijke betwisting door [gedaagde] is niet aannemelijk geworden dat deze berichten van [gedaagde] afkomstig zijn. De door [eiseres] als productie 5 en 6 overgelegde berichten vallen naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin tot [gedaagde] te herleiden. Reeds gelet hierop zal het gevorderde verbod om video’s en afbeeldingen van [eiseres] te verspreiden, worden afgewezen.
4.6.
Gelet op het vorenstaande zullen de gevorderde lijfsdwang en de gevorderde dwangsom eveneens worden afgewezen.
4.7.
Nu partijen een affectieve relatie hebben gehad en het onderhavige geschil daaruit voortvloeit, zal de voorzieningenrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.1