4.1.
In conventie en in reconventie
4.1.1
Vooropgesteld dient te worden dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn.
4.2.
In conventie
4.2.1.
Allereerst is de vraag aan de orde of het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding in de laatst overeengekomen arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is. Niet in geschil is dat aan het bepaalde in artikel 7:653 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (BW), te weten het schriftelijkheidsvereiste en de meerderjarigheidseis, is voldaan. Nu sprake is van een tijdelijke arbeidsovereenkomst die na 1 januari 2015 is gesloten moet vervolgens worden beoordeeld of de uitzonderingsbepaling (artikel 7:653 lid 2 BW, zoals dit sinds 1 januari 2015 in het kader van de - gedeeltelijke - invoering van de Wet werk en zekerheid luidt) van toepassing is. Sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) kan een beding als bedoeld in artikel 7:653 lid 1 BW (concurrentie- en relatiebeding) alleen dan rechtsgeldig in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden overeengekomen niet rechtsgeldig is als uit de bij het beding opgenomen schriftelijke motivering blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. De reden is dat een werknemer anders ‘dubbel nadeel’ ondervindt omdat het concurrentiebeding belemmerend werkt bij een overstap naar een andere baan, terwijl bij aanvang vast staat dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in beginsel van korte duur is.
De zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen moeten in het beding zelf duidelijk zijn omschreven, alsmede de reden waarom deze tot een uitzondering op de hoofdregel nopen. Nu in de laatste tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst in het kader van de opgenomen bedingen als bedoeld in artikel 7:653 lid 1 BW niet is opgenomen welke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen daaraan ten grondslag liggen, is het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zowel het concurrentie- als het relatiebeding van de laatst overeengekomen arbeidsovereenkomst zal vernietigen. De separate verklaringen die werknemer heeft getekend en waar werkgever naar verwezen heeft, hebben geen betrekking op de in geding zijnde bedingen en kunnende omissie van het ontbreken van de zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen niet repareren. De kantonrechter zal de in de laatste arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebedingen dan ook bij wijze van voorlopige voorziening schorsen.
4.2.2.
De vraag waar het in deze procedure in de kern vervolgens om gaat is of [X] met het in dienst treden bij [Z] het in de tweede arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding heeft geschonden. [X] heeft primair betwist dat zij het relatiebeding zoals in de tweede arbeidsovereenkomst gesloten overtreedt door indiensttreding bij [Z] Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de duur waarvoor dat beding is aangegaan onredelijk lang is, zodat het geschorst dient te worden tot een jaar, gelijk aan het in die overeenkomst opgenomen concurrentiebeding. Ter zake wordt als volgt overwogen
4.2.3.
[X] is in beginsel, ondanks de in de laatste arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldige tot stand gekomen concurrentie- en relatiebedingen, nog steeds gebonden is aan het relatiebeding, zoals dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst die tussen partijen heeft gegolden van 1 mei 2014 tot 30 april 2015, oftewel de tweede (of voorlaatste) arbeidsovereenkomst.
Dit relatiebeding is vóór 1 januari 2015 tot stand gekomen, zodat ingevolge de Overgangsbepaling XXIIc van de Wet Werk en Zekerheid artikel 7:653 BW van toepassing is zoals dat vóór 1 januari 2015 luidde. Dat betekent dat de eis van het vermelden van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen niet geldt en dat in die overeenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebedingen wel rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. De werkingsduur van het in die arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding is reeds op 30 april 2016 verstreken. Het relatiebeding is evenwel voor een jaar langer overeengekomen,
de werkingsduur van dat beding zal eerst op 30 april 2017 verstreken zijn.
4.2.4.
De kantonrechter stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of [X] het concurrentiebeding geschonden heeft beoordeeld moet worden nu zij bij een opdrachtgever, niet zijnde een concurrent van TVI in dienst is getreden. Daartoe dient bepaald te worden wat het overeengekomen relatiebeding betekent. Voor beantwoording van de vraag welke betekenis aan het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst moet worden gegeven is een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract niet beslissend. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981: AG4158). Voorts volgt uit HR 20 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:O1427) dat bij de uitleg van – in dit geval – het relatiebeding telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben (zie ook ECLI:GHARL:2016:3055).
4.2.5.
Toetsing van het in geding zijnde relatiebeding aan dit criterium leidt tot het volgende. In zijn algemeenheid, en dus ook in de jurisprudentie, wordt met een relatiebeding - een lichte vorm van concurrentiebeding - een beding bedoeld op grond waarvan het de werknemer verboden wordt om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zakelijk gebied nog contact te onderhouden met relaties/cliënten van de werkgever dan wel deze relaties/cliënten mee te nemen naar zijn of haar nieuwe werkgever/werkkring, om oneerlijke concurrentie te voorkomen en het bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever te beschermen. Oftewel een (redelijk geformuleerd) relatiebeding is bedoeld te voorkomen dat de werknemer niet met de (potentiële) klanten van de werkgever aan de haal kan gaan. Een dergelijk beding staat niet in de weg aan het in dienst treden bij een niet concurrerende onderneming of aan het starten van een niet concurrerende onderneming.
4.2.6.
[X] verstaat onder ‘relaties’ klanten van TVI die meegenomen zouden kunnen worden naar een directe concurrent van TVI op het gebied van het valideren van taxaties, daar waar TVI de zuiver taalkundige uitleg van verband/verhouding/betrekking tussen haar en haar opdrachtgevers hanteert.
Het mag dan zo zijn dat [Z] in de letterlijke zin van het woord een relatie is van TVI, maar nu een zuivere taalkundige uitleg niet beslissend is en verder geen eenduidige betekenis valt te halen uit de zin die partijen over en weer redelijkerwijs op dit punt in het beding mochten toekennen, ligt een uitleg als door [X] voorgestaan in de rede, nu het beding door de werkgever is opgesteld en [X] treft in haar mogelijkheden om in haar levensonderhoud te voorzien (vgl. HR 4 april 2003, JAR 2003,107).
Dat klemt te meer nu niet valt in te zien welke cliënten en/of relaties van TVI [X] mee zou kunnen nemen naar [Z] is in het geheel géén concurrent van TVI. In tegendeel, zij is een grote opdrachtgever van TVI. De door [X] bij [Z] te verrichten werkzaamheden kunnen dan ook niet concurrerend van aard noch schadelijk voor TVI zijn. Immers, [Z] is geen onderneming zoals TVI dat taxaties valideert maar een makelaarskantoor dat taxaties aanlevert.
4.2.7.
TVI wil [X] aan het relatiebeding houden, met name omdat bij haar de vrees leeft dat [X] vertrouwelijke informatie over opdrachtgevers en taxateurs zal gebruiken ten faveure van haar nieuwe werkgever. Of dat nu koudwatervrees is of niet, [X] is gehouden aan het geheimhoudingsbeding, waarmee de belangen van TVI voor wat betreft het mis- dan wel gebruiken door [X] van bij TVI opgedane vertrouwelijke informatie, voldoende zijn afgedekt.
4.2.8.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de kantonrechter het aannemelijk acht dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat het relatiebeding, zoals opgenomen in de tweede arbeidsovereenkomst, er voor [X] niet aan in de weg staat om bij [Z] in dienst te treden in de functie van assistent makelaar/administratief medewerker binnendienst. Reeds om die reden dient het relatiebeding geschorst worden met ingang van 1 mei 2016, de datum waarop [X] bij [Z] in dienst is getreden.
4.2.9.
Ten overvloede wordt overwogen dat de kantonrechter, mede omdat het concurrentiebeding in de tweede overeenkomst is aangegaan voor één jaar, in een bodemprocedure, indien onverhoopt wordt geoordeeld dat van overtreding van het relatiebeding wel sprake is, het relatiebeding zal worden gematigd tot de duur van een jaar, weshalve ook om die reden tot schorsing van het relatiebeding met ingang van 1 mei 2016 zal worden overgegaan.
4.2.10.
Ten aanzien van de vordering om het overeengekomen boetebeding te schorsen wordt het volgende overwogen. [X] zou op grond van artikel 12.1 van de arbeidsovereenkomst een boete verschuldigd zijn van twee bruto maandsalarissen, onverminderd het recht van werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen. Artikel 7:651 BW bepaalt evenwel dat een werkgever niet tegelijkertijd een boete kan innen krachtens een boetebeding en daarnaast een schadevergoeding kan eisen. Een dergelijk beding is nietig en dat betekent dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure de rechter het boetebeding vernietigt. Het boetebeding zal dan ook geschorst worden.
4.2.11.
Nu het concurrentie- en relatiebeding, overeengekomen in de laatste arbeidsovereenkomst en het relatiebeding overeengekomen in de tweede arbeidsovereenkomst worden geschorst, wordt aan de vordering onder 3 in het petitum van de dagvaarding niet toegekomen.
4.2.12.
TVI wordt als de in het ongelijk gestelde partij in conventie met de proceskosten belast.
4.3.
In reconventie
4.3.1.
Nu, zoals in conventie is overwogen, het concurrentiebeding en relatiebeding overeengekomen in de laatste overeenkomst en het relatiebeding uit de tweede arbeidsovereenkomst worden geschorst, is er geen grond de gevorderde veroordeling tot stipte naleving en/of de vordering tot betaling een voorschot op de verbeurde boete toe te wijzen. De vordering tot betaling van bedoeld voorschot dient voorts te worden afgewezen nu, zoals in conventie is overwogen, aannemelijk is dat het boetebeding in een bodemzaak geen stand zal houden.
4.3.2.
[X] is wel gehouden tot stipte nakoming van het geheimhoudingsbeding, zoals dat volgt uit het beding zelf. TVI heeft bij het enkel gelasten van de nakoming geen belang. Ook die vordering wordt afgewezen. Ook bij de gevorderde dwangsom heeft TVI geen dan wel onvoldoende belang nu in de arbeidsovereenkomst zelf reeds sancties in geval van overtreding zijn opgenomen en voor wijziging of verzwaring van die sancties, bijvoorbeeld omdat van overtreding sprake is of lijkt te zijn, geen aanleiding bestaat.
4.3.3.
TVI wordt ook in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.