het standpunt van de provincie
Bij haar aanbod bij dagvaarding van een schadeloosstelling van € 81.000,00 aan [A] is de provincie uitgegaan van de liquidatie, althans reconstructie op het overblijvende aan de oostzijde van de aan te leggen dijk. Bij het tevens gedane aanbod voor een schadeloosstelling van € 51.000,00 is de provincie uitgegaan van reconstructie gecombineerd met aanvaarding van vervangende pachtgronden (van pacht op 18.09.90 ha, inclusief het onteigende deel van 02.64.19 ha, naar pacht op andere gronden van in totaal 18.98.70 ha ). Aan dit laatste aanbod ligt de wens van de provincie ten grondslag om over alle pachtgronden van [A] ten westen van de aan te leggen dijk de beschikking te verkrijgen voor de uitvoering van het bestemmingsplan aldaar, dat voorziet in de aanleg van een waterpartij en aansluitend de aanleg van een natuurgebied.
In relatie tot de onteigening heeft de provincie [A] vervangende pachtgronden ter compensatie van het verlies van de pacht op het onteigende almede voor de pachtgrond die benodigd is voor de ontwikkelingen ten westen van de nieuwe dijk aangeboden. Betrof dit aanbod blijkens de dagvaarding twee percelen van 3.32.20 ha en 15.66.50 ha (totaal circa 18.98.70 ha), ter descente en op 1 april 2015 schriftelijk bevestigd, heeft de provincie het aanbod nadien verruimt met een extra perceel van circa 3.72.70 ha, dus tot 22.71.40 ha in totaliteit, die alle zijn gelegen aan de “bedrijfszijde” (dus ten oosten) van de nieuwe dijk en deels (het perceel van 15.66.50 ha) ten oosten van de Buitendijksweg. Aldus heeft de provincie aangeboden het pachtrecht op 22.71.40 ha met (bij)betaling van een schadeloosstelling in geld van € 51.000,00.
De deskundigen zijn in hun conceptadvies ervan uitgegaan dat de provincie schadeloosstelling op basis van (gedeeltelijke) liquidatie, althans reconstructie op het overblijvende voorstaat, gelet op eerst vermeld primair aanbod bij dagvaarding. De provincie heeft in reactie op het conceptadvies betoogd dat dit standpunt niet juist is en heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de schadeloosstelling moet worden bepaald op basis van het uitgangspunt dat een redelijk handelende melkveehouder in de geldende omstandigheden het bijkomende aanbod tot vervangende grond met een schadeloosstelling van € 51.000,00 zal aanvaarden, los van de voorwaarde om afstand te moeten doen van de pachtrechten op de gronden ten westen van de dijk.
Tijdens de pleidooien heeft de provincie evenwel een andersluidend standpunt dan hiervoor vermeld ingenomen, inhoudende dat zij het niet eens is met de conclusie van de deskundigen dat een redelijk handelend ondernemer het aanbod zou aanvaarden als gevolg van het verlies van enkel het onteigende en in dat verband afstand zou doen van zijn buitendijkse pachtgronden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [A] het aanbod van de provincie heeft aanvaard om maatregelen te treffen opdat [A] de buitendijkse gronden kan blijven gebruiken zolang de pacht voortduurt. Aan het eind van het voortgezet gebruik om niet van het onteigende door [A] heeft de provincie voorzien in een adequate ontsluiting over het onteigende, door - met het oog op de pachtontbinding per 1 november 2016 die de pachtkamer heeft uitgesproken - een tweetal - blijkens verklaring van [A] feitelijk één - uitsparingen te maken, zodat [A] eenvoudig over/door de dijk kan. Tevens zijn op- en afritten aangebracht.
Met deze schadebeperkende aanbiedingen, voorafgaand aan de onteigening gedaan moet bij het bepalen van de schadeloosstelling rekening worden gehouden. Het standpunt van de deskundigen dat op de peildatum geen concreet zicht bestond op een adequate dijkovergang acht de provincie daarom onjuist. Met deze schadebeperkende maatregelen, die partijen zijn overeengekomen, moet rekening worden gehouden.
Onder de gegeven omstandigheden ligt het in de rede dat een redelijk handelend ondernemer, anders dan eerder betoogd, als gevolg van het enkele verlies van het onteigende zijn bedrijfsvoering op het overblijvende (aan beide zijden van de dijk) reconstrueert, zoals [A] feitelijk heeft gedaan. Hierbij heeft de provincie toegelicht dat zij er aanvankelijk van uit ging dat de vervangende pachtgronden prima geschikt zijn voor de bedrijfsvoering van [A] , maar dat die - naar nu blijkt - tot bijkomende schade leiden, ook al acht zij die schade niet zo groot als de deskundigen hebben geadviseerd. Reconstructie op afstand van het relatief geringe verlies aan grond door de onteigening acht de provincie niet in de rede te liggen.
Het aanvaarden van de aangeboden vervangende pachtgronden ten behoeve van reconstructie op die gronden, zal de keuze zijn van de redelijk handelend ondernemer die de buitendijkse pachtgronden door ontbinding van de pacht zal verliezen. Daarmee gepaard gaande schade is dan een gevolg van de pachtontbinding en niet van de onteigening.
In de benadering van de provincie bedraagt de schade als gevolg van de onteigening alsdan € 22.000,00.
Ten overvloede - de rechtbank verstaat subsidiair - heeft de provincie het standpunt ingenomen, ingeval het uitgangspunt van de deskundigen zou worden gevolgd, dat de schade beduidend lager zal zijn dan door de deskundigen begroot, namelijk € 51.500,00.