3.1.
De vordering
Woningstichting Tubbergen vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen:
a. het gehuurde, alsmede de naastgelegen standplaats en nabije omgeving, met alle daarop
aanwezige personen en eigendommen gelegen aan de [adres 2] en [adres 1] te Tubbergen
binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een bij dit
vonnis in goede justitie te bepalen termijn te ontruimen en ontruimd te houden;
b. binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan Woningstichting Tubbergen te
betalen een bedrag van € 1.180,83 (zegge: elfhonderdtachtig euro en drieëntachtig centen);
c. aan Woningstichting Tubbergen te betalen een bedrag van € 229,99 (zegge:
tweehonderdnegenentwintig euro en negenennegentig centen) per maand wegens
verschuldigde huurpenningen vanaf 1 oktober 2016 tot aan de dag van algehele ontruiming
van het gehuurde;
d. tot betaling van de wettelijke rente voor elke kalenderdag dat gedaagden verzuimen om tot
volledige betaling van de huurpenningen over te gaan vanaf 1 oktober 2016 tot aan de dag
van algehele ontruiming van het gehuurde;
e. tot betaling van de proceskosten en nakosten van het geding, te voldoen binnen veertien
dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
de 14e dag na dagtekening van de betekening
Woningstichting Tubbergen heeft, kort samengevat, het navolgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
Woningstichting Tubbergen is er onlangs mee bekend geworden dat [gedaagde 1] veel overlast veroorzaakt aan de omwonenden en dat er diverse incidenten zijn geweest waarbij door [gedaagde 1] agressief gedrag is vertoond.
Woningstichting Tubbergen heeft als gevolg van deze signalen over overlast nader onderzoek gedaan naar [gedaagde 1] en geconstateerd dat [gedaagde 1] zijn hoofdverblijf niet meer heeft in de woonwagen op de standplaats, [gedaagde 1] het gehuurde gebruikt in strijd met de
woonbestemming, het gehuurde verwaarloosd is en [gedaagde 1] de naastgelegen standplaats
onrechtmatig in gebruik heeft. [gedaagde 1] heeft bovendien vanaf 1 juli 2016 de huurpenningen
onbetaald gelaten. Woningstichting Tubbergen vordert op deze gronden de ontruiming van het gehuurde.
De ervaringen van de buurtbewoners zijn eenduidig. Zij ervaren veel geluidsoverlast, overdag, in de avonduren en in het weekend, bestaande uit: continu geschreeuw, urenlang geblaf van de hond van [gedaagde 1] , verwerken en slopen van oud ijzer, het laten draaien van motoren etc. Daarnaast ervaren de buurtbewoners stankoverlast, doordat [gedaagde 1] met enige regelmaat kabels of autobanden verbrandt op de standplaats. Daarnaast zijn er diverse buurtbewoners die aanvaringen hebben gehad met [gedaagde 1] , waarbij [gedaagde 1] agressief gedrag heeft vertoont. Diverse buurtbewoners hebben eerder bij de verschillende instanties (politie, Woningstichting Tubbergen, gemeente) geklaagd.
Woningstichting Tubbergen stelt zich voorts op het standpunt dat [gedaagde 1] tekortschiet in de
nakoming van de huurovereenkomst, omdat hij op dit moment in/op het gehuurde niet zijn
exclusieve hoofdverblijf heeft. [gedaagde 1] is eind juli 2016 aangehouden en onlangs is bekend geworden dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van [gedaagde 1] met 90 dagen heeft verlengd. [gedaagde 1] schiet daarmee tekort in de nakoming van de huurovereenkomst (artikel 6 lid 5 Algemene Huurvoorwaarden) en gedraagt zich niet als een goed huurder (artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW).
Woningstichting Tubbergen stelt dat [gedaagde 1] ook tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en handelt in strijd met artikel 7:214 BW door in strijd met de Algemene Huurvoorwaarden bedrijfsmatige activiteiten vanaf de standplaats te ontplooien en daarmee de bestemming van de standplaats te wijzigen.
[gedaagde 1] oefent vanuit het gehuurde al jaren een oud ijzer handel uit. Niet alleen is dit in strijd met de bestemming van het gehuurde zoals in de huurovereenkomst is vastgelegd, bovendien veroorzaakt deze handel ernstige geluidsoverlast en roept het een gevaarlijke situatie in het leven. De tekortkoming rechtvaardigt derhalve de ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee de ontruiming van het gehuurde.
Conform de huurovereenkomst is [gedaagde 1] een huurprijs van € 229,99 bij vooruitbetaling
verschuldigd. [gedaagde 1] schiet tekort in de nakoming van zijn betalingsverplichting door niet en niet volledig de huurpenningen te betalen. In totaal heeft Woningstichting Tubbergen vanaf juli 2016 tot en met 30 september een bedrag van € 718,44 aan huurpenningen van [gedaagde 1] te vorderen, bestaande uit:
huurachterstand tot en met juli 2016 € 258,46
augustus 2016 € 229,99
september 2016 € 229,99
totaal € 718,44
Aangezien [gedaagde 1] is tekortgeschoten in het betalen van de huurpenningen is hij tevens
ingevolge artikel 17 van de Algemene Huurvoorwaarden een onmiddellijk opeisbare boete
verschuldigd van € 25,00 per kalenderdag. De totale boete bedraagt vanaf 1 juli 2016 tot en
met 30 september 2016 € 2.300,00. Met inachtneming van de jurisprudentie vordert
Woningstichting Tubbergen echter een boete tot een bedrag van tweemaal de huurprijs, aldus
tot een bedrag van € 459,98.
3.2.
Het verweer
[gedaagde 1] concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering.
[gedaagde 1] wijst erop dat de huurachterstand is ontstaan door de aanhouding van hen op 11 juli 2016 en aansluitende opgelegde totale beperking met een duur van vijf weken. Op 18 oktober 2016 vindt in de strafzaak een pro forma zitting plaats. [gedaagde 1] zal dan verzoeken om opheffing van de voorlopige hechtenis. Er is dus ook geen sprake van een wijziging van zijn hoofdverblijf.
[gedaagde 1] wijst erop dat niet sprake is van een onherroepelijk geworden strafrechtelijke veroordeling.
[gedaagde 1] heeft adequate maatregelen genomen tijdens zijn afwezigheid betreffende het gehuurde. Zijn zoon is aanwezig en ruimt op.
[gedaagde 1] betwist dat hij bedrijfsmatige activiteiten heeft ontplooid op het gehuurde.
[gedaagde 1] heeft op het gehuurde geen handel in oud ijzer. [gedaagde 1] heeft vroeger wel een handel in oud ijzer gehad maar dat was niet op die plaats.
Ook betwist [gedaagde 1] dat sprake is van overlast. In ieder geval is geen sprake van overlast in de mate waarin dit [gedaagde 1] wordt verweten. [gedaagde 1] en zijn echtgenote zijn vaak overdag niet aanwezig zodat ook geen sprake kan zijn van overlast. Er is geen sprake van ernstige geluidsoverlast. Voorts betwist [gedaagde 1] dat banden en/of kabels worden verbrand op het terrein. In 2011 is éénmaal geklaagd. Daarna is niet meer geklaagd tot de aanhouding van [gedaagde 1] .
Daarbij komt dat het terrein inmiddels door de zoon van [gedaagde 1] is opgeruimd en [gedaagde 1] wat heeft gedaan aan het blaffen door de hond. [gedaagde 1] heeft een blaf corrigerende band aangeschaft. Bovendien had, indien de woningstichting een onwenselijke situatie had aangetroffen, eerst gesommeerd moeten worden en had [gedaagde 1] de kans moeten krijgen iets aan de onwenselijke situatie te doen. De woningstichting was bovendien op de hoogte van de situatie op het terrein. De heer [A] heeft het terrein bezocht. Daarbij heeft hij wel eens aanwijzingen gegeven die [gedaagde 1] ook heeft opgevolgd.
Voor wat betreft de klachten merkt [gedaagde 1] op dat sprake is van anonieme verklaringen. In een kort geding procedure kan daar niet op worden afgegaan. Getuigen praten elkaar na. [gedaagde 1] meent dat wederhoor had moeten worden toegepast. Ook zijn de beschuldigingen van algemene aard. Meer concrete gegevens ontbreken, zoals tijdsaanduiding.
Ter zitting heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat de huur voor de maanden augustus, september inmiddels is betaald, de huur voor de maand oktober 2016 rond de 15e van de maand zal worden betaald en dat de huur voor de maand juli 2016 zal worden ingelopen. [gedaagde 1] wijst erop dat steeds rond de 15e van de maand de huur van de lopende maand wordt betaald.
De woningstichting heeft geen spoedeisend belang. De problemen zijn grotendeels al opgelost.