RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/367
uitspraak van de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
1. Erfgoedvereniging Bond Heemschut, te Amsterdam,
2. Stichting het Cuypersgenootschap, te Linne,
verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,
gemachtigde: A. Stellingwerf.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Engie Energie Nederland N.V.,
te Zwolle
gemachtigde: mr. drs. R.S. Wertheim.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om
het hoofdgebouw, bijgebouwen, kantoren, werkplaatsen en havens van de energiecentrale Harculo te Zwolle (verder: Harculo) aan te wijzen als monument. Verzoekers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017. Verzoekers hebben zich
ter zitting doen vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 4] ,
[naam 5] en [naam 6] .
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter daarin heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Het primaire besluit is het uitgangspunt van de toetsing in de onderhavige procedure.
2. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd een zodanige voorlopige voorziening te treffen, dat de sloop van Harculo wordt uitgesteld. Verzoekers beogen daarmee te voorkomen, dat de monumentale waarden van Harculo gedurende de behandeling van hun bezwaren tegen het primaire besluit onomkeerbaar worden aangetast.
De voorzieningenrechter oordeelt ten aanzien van de ondertekening van het primaire besluit – gelet op hetgeen partijen ter zitting hebben gesteld en aangevoerd – vooralsnog dat het Afdelingshoofd Leefomgeving en Erfgoed a.i. ondertekeningmandaat toekomt, zodat geen sprake is van een onbevoegd genomen besluit.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker 1 concludeert
de voorzieningenrechter dat kan worden betwist of dat verzoek processuele connexiteit heeft met een ontvankelijk bezwaar. Er bestaat immers twijfel over de vraag of zij tijdig bezwaar heeft ingediend tegen het primaire besluit, als gevolg waarvan de ontvankelijkheid van dat bezwaar geen gegeven is.
Nu het bezwaar tegen het primaire besluit van verzoeker 2 evenwel evident tijdig is ingediend en de verzoeken gelijkluidend zijn, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij en kunnen deze als zodanig worden beoordeeld.
De voorzieningenrechter stelt vast, dat het primaire besluit niet ziet op het toestaan van
de sloop van Harculo, maar op de weigering om Harculo als gemeentelijk monument aan
te wijzen. Het bij wijze van een voorlopige voorziening schorsen van die weigering leidt er
niet toe dat derde-partij niet verder kan gaan met de sloop van Harculo. Dat is derde-partij immers reeds onherroepelijk toegestaan als gevolg van de op 5 september 2014 door Gedeputeerde Staten van Overijssel geaccepteerde sloopmelding. Met de enkele schorsing van het primaire besluit bereiken verzoekers dan ook niet het met hun verzoek om een voorlopige voorziening beoogde doel.
Aan hun verzoek om Harculo bij wijze van voorlopige voorziening dan tijdelijk en voor de duur van de behandeling van hun bezwaren als gemeentelijk monument aan te wijzen, waaruit dan van rechtswege een beschermende werking ten aanzien van de monumentale waarden zou kunnen uitgaan, zal de voorzieningenrechter geen gevolg geven.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe, dat het primaire besluit berust op het bepaalde in artikel 3 van de Erfgoedverordening gemeente Zwolle 2010, waarbij verweerder de bevoegdheid is toegekend om een onroerende zaak aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Een beslissing waarbij een bestuursorgaan een dergelijke discretionaire bevoegdheid hanteert kan door de voorzieningenrechter slechts terughoudend worden getoetst. Met het zelf al dan niet tijdelijk aanwijzen van een object tot gemeentelijk monument treedt de voorzieningenrechter buiten die terughoudende toetsing.
De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich ook niet voor een dergelijke verstrekkende maatregel, omdat daarbij onvoldoende tegemoet kan worden gekomen aan de zwaarwegende procedurele belangen van partijen, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om voor de heroverweging van het primaire besluit zienswijzen in te brengen.
De voorzieningenrechter merkt in dit verband tevens op dat het gegeven dat de sloop zich inmiddels in een actieve fase bevindt, voor rekening en risico van verzoekers dient te komen. Zij hebben immers ter voorkoming van de sloop van Harculo niet eerder dan vanaf eind december 2016 rechtsmiddelen ingesteld tegen het primaire besluit, terwijl bij hen –
als gesteld ter zitting – ten tijde van de bekendmaking van de aan derde-partij door Gedeputeerde Staten van Overijssel verleende vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1988 van 15 april 2016 al bekend was dat die sloop er aan stond
te komen en die sloop bij acceptatie van de sloopmelding door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 5 september 2014 al eerder was te voorzien. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening dan ook ondergeschikt aan de belangen van de derde-partij bij de sloop van Harculo, nu die spoedeisendheid aan verzoekers zelf moet worden toegerekend.
Daarbij geldt, dat het treffen van voorlopige maatregelen tegen de huidige sloopwerkzaamheden buiten de rechtsverhoudingen staan die uit het onderhavige in bezwaar aangevochten primaire besluit voortvloeien. De bevoegdheid om de sloop van Harculo toe te staan berust immers bij Gedeputeerde Staten van Overijssel en niet bij verweerder.
3. De verzoeken om een voorlopige voorziening dienen derhalve te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.