1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening van 31 juli 2016 heeft verweerder eiser met betrekking tot de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2013 een aanslag zuiveringsheffing meerpersoonshuishouden opgelegd ad € […] . (AWB 16/2603)
Met dagtekening van 31 juli 2016 heeft verweerder eiser met betrekking tot de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2015 een aanslag zuiveringsheffing meerpersoonshuishouden en watersysteemheffing ingezetenen opgelegd
ad € […] . (AWB 16/2604)
Met dagtekening van 31 juli 2016 heeft verweerder eiser met betrekking tot de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2016 een aanslag zuiveringsheffing meerpersoonshuishouden en watersysteemheffing ingezetenen opgelegd
ad € […] . (AWB 16/2605)
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 12 oktober 2016 heeft verweerder de door eiser tegen deze aanslagen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroepen ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 217. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden.
2 Overwegingen
1. Eiser is eigenaar en gebruiker van een woning op [bungalowpark] te [woonplaats] . Eiser gebruikt deze woning voor permanente bewoning. Hij staat in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ingeschreven.
Besluitvorming heeft plaatsgevonden zoals vermeld in de eerste rubriek van deze uitspraak.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de aanslag betreffende het heffingsjaar 2013 is vastgesteld op 31 juli 2016 en derhalve niet binnen drie jaar nadat de belastingschuld is ontstaan, 1 januari 2013. De aanslag 2013 is volgens eiser daarom onterecht opgelegd en dient nietig te worden verklaard. Verder heeft eiser - kort samengevat - aangevoerd dat hij de aanslagen zuiveringsheffing 2015 en 2016 heeft betaald aan [bungalowpark] en dat, nu hij ook persoonlijk wordt aangeslagen, sprake is van een dubbele heffing. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij het recht heeft om op dezelfde manier fiscaal/juridisch behandeld te worden als elke andere ingezetene in de gemeente Elburg. Tevens heeft eiser kritiek geuit over de manier waarop hij door verweerder te woord is gestaan en over verweerders werkwijze. Eiser heeft verzocht om kostenvergoeding.
3. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser terecht als belastingplichtige voor de aanslagen zuiveringsheffing 2015 en 2016 is aangemerkt. Ten aanzien van de aanslag voor het heffingsjaar 2013 heeft verweerder in het verweerschrift opgemerkt dat deze niet is vastgesteld binnen drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
AWB 16/2603
4.1. In geschil is of de aanslag zuiveringsheffing 2013 terecht aan eiser is opgelegd.
4.2.
Ingevolge artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
4.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat verweerder tot
1 januari 2016 bevoegd was om de belastingaanslag voor 2013 vast te stellen. Nu de dagtekening van het aanslagbiljet op 31 juli 2016 geldt als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag, is de aanslag buiten de driejaarstermijn opgelegd. Het beroep geregistreerd met kenmerk AWB 16/2603 is daarom gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De aanslag van 31 juli 2013 betreffende het heffingsjaar 2013 wordt herroepen. Deze uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het vernietigde besluit.
4.4.
Ter zake van de proceskosten in beroep heeft eiser het formulier reiskosten overgelegd. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten van € 23,52. De rechtbank acht de aanwezigheid van eisers echtgenote niet noodzakelijk voor de zitting. Op basis van artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en uitgaande van het woonadres van eiser en een tarief voor het gebruik van een eigen auto van ten hoogste
€ 0,28 per kilometer kan een vergoeding worden toegekend voor reiskosten van € 8,-- (retour NS 2e klasse) en € 4,20 (auto), totaal € 12,20. Van overige voor in aanmerking te komen proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
AWB 16/2604 en AWB 16/2605
4.5.
In geschil is of de aanslagen zuiveringsheffing en watersysteemheffing 2015 en 2016 terecht aan eiser zijn opgelegd.
4.6.
De aanslagen zijn opgelegd op basis van de Waterschapswet en de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Vallei en Veluwe 2013 (Verordening).
4.7.
Ingevolge artikel 116 van de Waterschapswet wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
“a. ingezetene: degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een lid van dat huishouden, dat wordt aangewezen door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap;
b. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
(…)”
4.8
Ingevolge artikel 117, eerste lid, van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die:
“a. ingezetene zijn;
(...)
d. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.”
4.9.
Artikel 3 van de Verordening, met als titel “Belastbaar feit en heffingsplicht”, luidt
-voor zover hier van belang- als volgt:
“1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap.
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het
gebruik heeft van die ruimte;
b. ter zake het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die afvoert.
3. Voor de toepassing van het tweede lid onder a, is heffingsplichtig:
a. in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die
door de ambtenaar belast met de heffing is aangewezen;
b. in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is
gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die
het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene
aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of
bedrijfsruimte: degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat
degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te
verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.
(…)”
4.10.
Eiser betwist niet dat sprake is van een woonruimte in de zin van de Waterschapswet en de Verordening. Evenmin wordt betwist dat eiser gebruiker is van deze door hem permanent bewoonde woonruimte. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarom als gebruiker belastingplichtig in de zin van artikel 3 van de Verordening. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem is verweerder op grond van artikel 117, eerste lid, aanhef en onder d, van de Waterschapswet en artikel 3 van de Verordening bevoegd belasting te heffen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de hoogte van de aanslagen onjuist is.
4.11.
Voor wat betreft het betoog van eiser dat sprake is van dubbele heffingen, overweegt de rechtbank, in navolging van verweerder, dat naast eiser ook [bungalowpark] zelfstandig heffingsplichtig is. Deze heffingsplicht omvat echter niet de voor woondoeleinden bestemde woonruimten, zoals bijvoorbeeld de woonruimte van eiser, maar de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten en de eventueel andere objecten niet zijnde woonruimten, die tot het recreatieterrein behoren. Dit volgt uit artikel 17 van de Verordening. Hiervoor ontvangt [bungalowpark] zelfstandig aanslagen. De woonruimte van eiser vormt geen onderdeel van de bedrijfsruimte waarvoor [bungalowpark] wordt aangeslagen. Er is derhalve sprake van twee afzonderlijke heffingen. Dat [bungalowpark] de aanslagen (mogelijk) heeft doorberekend aan eiser valt buiten de omvang van dit geding. Indien deze doorberekening te hoog uitvalt, kan eiser zich tot de directie van het [bungalowpark] richten.
4.12.
Wegens gebrek aan onderbouwing slaagt het betoog van eiser dat hij recht heeft om op dezelfde manier fiscaal/juridisch behandeld te worden als elke andere ingezetene in de gemeente Elburg niet.
4.13.
De klacht die eiser heeft over de door hem gevoelde onheuse bejegening van verweerder valt niet onder de reikwijdte van deze procedure. De rechtbank verwijst eiser hiervoor naar verweerder. Voor zover eiser heeft bedoeld aan te voeren dat verweerder niet zonder voorafgaand bericht een andere wijze van heffen mag hanteren dan het waterschap in het verleden, verwerpt de rechtbank deze stelling, nu de heffingen, zoals hiervoor reeds is overwogen, voldoen aan de in wet- en regelgeving neergelegde bepalingen. De rechtbank merkt hierbij wel op dat het de voorkeur had verdiend dat betrokkenen vooraf op de hoogte waren gesteld van de gewijzigde methode van heffen. Overigens valt ook de heffing voor 2014 buiten deze procedure, nu daarover geen besluit is genomen door verweerder.
4.14.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen zijn de aanslagen met betrekking tot de heffingsjaren 2015 en 2016 terecht en naar de juiste tarieven opgelegd.
5. De beroepen geregistreerd onder de kenmerken AWB 16/2604 en 16/2605 zijn daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.