Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBOVE:2017:2268

Rechtbank Overijssel
09-05-2017
06-06-2017
5583868 CV 16-9020
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Vordering van ex-werknemer aangaande verrekende studiekosten. Na uitleg van de studiekostenregeling wordt vastgesteld dat die regeling voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Verrekening is evenmin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

Rechtspraak.nl
AR 2017/2885
JAR 2017/146
AR-Updates.nl 2017-0691
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0691

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Kanton en Handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer : 5583868 CV 16-9020

datum : 9 mei 2017

Vonnis in de zaak van:

[eiser] ,

wonend te [plaats] ,

eisende partij, verder te noemen “ [eiser] ”,

gemachtigde mr. E. Aalberts, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden,

tegen

de besloten vennootschap SAINT-GOBAIN DISTRIBUTION THE NETHERLANDS B.V.

mede handelend onder de naam “Raab Karcher”,

gevestigd te Tilburg en mede kantoorhoudende te Zwolle,

gedaagde partij, verder te noemen “Raab Karcher”,

gemachtigde voorheen mr. M.J.V. van Logten, thans mr. G.G. Bosch te Amsterdam.

1 Het verdere verloop van de procedure

Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen dat op 21 februari 2017 is uitgesproken.

Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 10 april 2017 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2 De feiten

2.1.

[eiser] , geboren [1964] , is met ingang van 1 september 2007 in dienst getreden bij Raab Karcher. Zijn laatste functie is die van medewerker binnendienst tegen een salaris van € 3.024,66 bruto per maand, exclusief bijkomende vergoedingen. Op de arbeidsovereenkomst is geen CAO van toepassing.

2.2.

In de arbeidsovereenkomst is in artikel 5 onder meer opgenomen:

Werkgever vergoedt de kosten voor opleidingen voor zover die opleidingen relevant zijn voor de uitoefening van de functie. Hiertoe zal met werknemer in een voorkomend geval een studieovereenkomst worden gesloten. Hierin zal een afbouwregeling worden opgenomen. Of een opleiding relevant is, staat ter beoordeling van werkgever.

2.3.

Eind 2013 heeft Raab Karcher - in de persoon van [eiser zijn] leidinggevende mw. [A] - aan [eiser] voorgesteld dat deze de opleiding CTB-1 (‘Bouwen en bouwmaterialen C’) zal volgen. Deze opleiding is bedoeld voor medewerkers in de binnen- en buitendienst en richt zich op verbreding en verdieping van kennis van bouwen, van bouwmaterialen en van duurzaamheid. [eiser] heeft met dit voorstel ingestemd, waarna hij in maart 2014 met deze opleiding is aangevangen.

2.4.

Op 7 maart 2014 hebben Raab Karcher en [eiser] daartoe een studieovereen-komst ondertekend waarin is vermeld dat Raab Karcher het cursusgeld van € 5.382,00 voor 100% vergoed. In deze overeenkomst is verwezen naar de ‘richtlijn studiekostenvergoeding’, welke richtlijn bij de studieovereenkomst is gevoegd. In die richtlijn is onder meer vermeld:

Terugbetaling bij einde dienstverband

Indien de medewerker die een studie of cursus volgt binnen een bepaalde periode op zijn verzoek het dienstverband met Saint-Gobain Distribution the Netherlands beëindigt, is hij verplicht de kosten van de studie geheel of gedeeltelijk terug te betalen volgens onderstaand schema.

Termijn waarbinnen ontslag plaatsvindt Terug te betalen deel

studiekosten

Tijdens en binnen 1 jaar na afsluiten studie (waarop 3/3

overeenkomst betrekking heeft)

Binnen 2 jaar na afsluiten studie 2/3

(waarop overeenkomst betrekking heeft)

Binnen 3 jaar na afsluiten studie 1/3

(waarop overeenkomst betrekking heeft)

2.5.

Vanaf 2014 heeft [eiser] circa 30% van zijn arbeidstijd besteed aan afgebakende buitendienstwerkzaamheden.

2.6.

[eiser] heeft in mei 2016 vergeefs gesolliciteerd op een binnen Raab Karcher vrijgekomen functie van medewerker buitendienst. Aan de afgebakende werkzaamheden in de buitendienst is daarmee een einde gekomen.

2.7.

[eiser] heeft per brief van 12 juli 2016 zijn arbeidsovereenkomst met Raab Karcher opgezegd per 1 september 2016.

2.8.

Raab Karcher heeft de opzegging van de arbeidsovereenkomst per brief van 18 juli 2016 aan [eiser] bevestigd, onder mededeling van onder meer:

In de periode van maart 2014 tot februari 2015 heeft u op onze kosten de cursus CTB 1 gevolgd. Wegens het beëindigen van de overeenkomst op uw verzoek zullen wij u aan de bijbehorende studiekostenregeling houden. De totale kosten van de gevolgde cursus waren € 5.382,-. Volgens de studiekostenregeling dient u bij het verlaten van de organisatie, binnen twee jaar na afsluiten studie, 2/3 van dit bedrag terug te betalen, te weten € 3.588,-. Dit laatst genoemde bedrag zullen wij in twee delen inhouden op uw loon (juli en augustus 2016).

2.9.

Raab Karcher heeft op het loon en andere aan [eiser] toekomende vergoedingen in juli en augustus 2016 in totaal € 3.588,00 netto ingehouden.

2.10.

Per brief van 27 september 2016 heeft de door [eiser] ingeschakelde gemachtigde tegen de inhouding van € 3.588,00 netto geprotesteerd en Raab Karcher gesommeerd dit bedrag binnen 14 dagen alsnog aan [eiser] te betalen. Daartoe is in die brief onder meer vermeld:

In het kader van de buitendienstwerkzaamheden, heeft cliént diverse cursussen en E-learn modules gevolgd. Zo ook de door u in de brief aangehaalde cursus CTB 1. Cliënt heeft deze cursus op uw uitdrukkelijke verzoek gevolgd om zo in de toekomst volledig in de buitendienst inzetbaar te kunnen zijn. Na afronding van deze cursus bleek dat u cliënt niet meer in de buitendienst zou laten werken. De gevolgde cursus had voor zijn functie bij uw organisatie dus nauwelijks toegevoegde waarde meer.

Dat u nu besloot om toch de studiekosten gedeeltelijk op cliënt te verhalen, acht cliënt op grond van het voorgaande in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Duidelijk moge zijn dat u zelf geen voordeel zou behalen uit de door cliënt gevolgde opleiding.

3 Het geschil

3.1.

De vordering

[eiser] vordert - samengevat - de veroordeling van Raab Karcher tot betaling van € 3.588,00 netto, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging, een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

3.2.

Het verweer

Raab Karcher concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering, onder veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.3.

Op wat partijen ter onderbouwing van de vordering onderscheidenlijk het verweer hebben aangevoerd, zal, voor zover van belang, in het hiernavolgende worden ingegaan.

4 De verdere beoordeling

4.1.

Het staat vast dat Raab Karcher in verband met het volgen door [eiser] van de cursus CTB-1 een bedrag van € 5.382,00 aan cursusgeld heeft betaald en dat zij in verband met het eindigen van het dienstverband van partijen een bedrag van € 3.588,00 aan cursuskosten heeft verrekend met loon, vakantietoeslag en afrekening van resterende verlofuren.

4.2.

Partijen strijden erover of de studiekostenregeling voldoet aan de daaraan te stellen eisen en het cursusgeld op basis daarvan deels in rekening bij [eiser] kan worden gebracht en of Raab Karcher gezien de omstandigheden terecht tot verrekening is overgegaan.

4.3.

Wat betreft het antwoord op de vraag of de studiekostenregeling voldoet aan de daaraan te stellen eisen, wat [eiser] bestrijdt, zijn de vereisten zoals geformuleerd in de twee arresten van de Hoge Raad inzake van Muller / Van Opzeeland (10 juni 1983, NJ 1983/796 en 5 juni 1987, NJ 1987/795) richtinggevend. De invoering van de WWZ heeft dit niet anders gemaakt.

4.3.1.

Uit deze arresten volgt dat het systeem van de wet zich niet zonder meer verzet tegen een (terug)betalingsregeling ten aanzien van studiekosten (in enge zin) en loon, mits deze regeling is voorzien van een tijdspanne gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben bij door de werknemer tijdens de studiewerkzaamheden opgedane kennis. Voorts dient de regeling te bepalen dat de werknemer, indien de dienstbetrekking onmiddellijk of na afloop van de studieperiode eindigt, het loon over die periode zal moeten bepalen. Tevens moet de verplichting tot terugbetaling worden verminderd naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de genoemde tijdspanne. Daarnaast moet de consequentie van het terugbetalen duidelijk aan de werknemer uiteengezet zijn, terwijl het inroepen van een verplichting tot terugbetaling onder omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de werkgever het initiatief tot beëindiging van de arbeidsrelatie heeft genomen, in strijd kan komen met de eisen van redelijkheid en billijkheid.

4.3.2.

[eiser] heeft aangevoerd dat de studiekostenregeling niet voldoet aan voormelde vereisten omdat die regeling niet vermeld hoe lang Raab Karcher geacht wordt voordeel te hebben van de door [eiser] als gevolg van de opleiding CTB-1 opgedane vaardigheden en kennis. Raab Karcher bestrijdt dit en stelt dat die tijdspanne is begrepen in de periode van terugbetaling. Partijen strijden er aldus over hoe de studiekostenregeling op dat aspect moet worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak komt het bij de uitleg van een (beding in een) overeenkomst niet alleen aan op een taalkundige uitleg van de bewoordingen van (dat beding in) de overeenkomst, maar ook op de bedoeling van partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en op wat zij onder de omstandigheden redelijkerwijs van elkaar konden en mochten verwachten. Partijen hebben niet gesteld dat zij voorafgaand aan het sluiten van de studieovereenkomst overleg hebben gehad over de inhoud van terugbetalingsregeling. De bedoeling van partijen is dus niet komen vast te staan, net zo min de wederzijdse verwachtingen. Een objectief taalkundige uitleg van de studiekostenregeling is daardoor aangewezen. Onder het kopje ‘Algemeen’ van de richtlijn studiekostenvergoeding is bepaald dat werknemers die ‘mede in het belang van’ werkgever een opleiding volgen onder voorwaarden, die daarna uiteen worden gezet, in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming in de kosten. De eerste genoemde voorwaarde is die of ‘de opleiding past in het werkgebied waarop de medewerker in zijn huidige funktie werkzaam is of in de toekomst naar redelijke verwachtingen zal zijn gezien zijn eigen ambities en de te verwachten bedrijfsbehoefte aan vervulling van een dergelijke functie.’ Daarmee is onmiskenbaar een verband gelegd met het nut / de toegevoegde waarde, zoals Raab Karcher dat/die ziet, van een opleiding voor een huidige of toekomstige functievervulling en de behoefte die de werkgever dienaangaande heeft. Door vervolgens een maximale periode van drie jaar na het afsluiten van de opleiding op te nemen als periode waarbinnen een werknemer geconfronteerd zal worden met een verplichting tot terugbetaling, heeft Raab Karcher, gelet op de eis dat de verplichting tot terugbetaling naar evenredigheid dient te worden verminderd gedurende de periode waarbinnen zij geacht moet worden voordeel te hebben van die opleiding, in voldoende mate tot uitdrukking gebracht dat die tijdspanne gelijk was aan de benoemde periode waarbinnen terugbetaald diende te worden. [eiser] heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die een andere uitleg rechtvaardigen.

4.3.3.

Het voorgaande betekent dat de studiekostenregeling van Raab Karcher voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Aan de andersluidende stelling van [eiser] moet voorbij worden gegaan.

4.4.

[eiser] heeft daarnaast aangevoerd dat het beroep van Raab Karcher op de studiekostenregeling en een daarop gebaseerde gedeeltelijke verrekening van cursusgeld in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid.

4.4.1.

Anders dan [eiser] aanvoert, is niet aannemelijk geworden dat het volgen van de cursus CTB-1 een functie-vereiste was dan wel alsnog door Raab Karcher is verplicht. Ter onderbouwing van die stelling heeft [eiser] verwezen naar enkel de beoordelingsverslagen over de jaren 2013 tot en met 2015 en het gegeven dat daarin is vermeld dat hij niet zou voldoen aan ‘opleidingseis 2’, waarmee volgens hem de opleiding CTB-1 is bedoeld. Dit laatste is gemotiveerd door Raab Karcher weersproken, daartoe stellend dat met die vermelding slechts is bedoeld vast te leggen wat was besproken over opleidingen, over behoeften daartoe en wat gewenst werd. Op die betwisting heeft [eiser] niet gereageerd. Hij is evenmin ingegaan op de weerlegging door Raab Karcher dat (in ieder geval) in de beoordelingsverslagen over de jaren 2009 en 2011 is vermeld dat (wel) werd voldaan aan de opleidingseis 1, 2 én 3, wat zich niet verhoudt met de enerzijds stelling van [eiser] dat de opleiding CTB-1 een functievereiste was en anderzijds het gegeven dat hij die opleiding pas in 2014 is gaan volgen. Nu een beschrijving van de functie ontbreekt en uit niets blijkt dat Raab Karcher die opleiding alsnog aan [eiser] heeft verplicht, kan hij niet in zijn stellingname worden gevolgd. De kantonrechter neemt dan ook tot uitgangspunt dat het volgen van die opleiding weliswaar door Raab Karcher is voorgesteld maar dat [eiser] in vrijheid tot het volgen daarvan heeft besloten.

4.4.2.

Uit de arbeidsovereenkomst zelf als ook uit de studieovereenkomst met de daarbij gevoegde richtlijn studiekostenvergoeding blijkt afdoende dat het binnen een bepaalde periode nemen van ontslag tot het gevolg zou leiden dat de door Raab Karcher betaalde cursuskosten geheel of gedeeltelijk zouden worden teruggevorderd. Uit niets blijkt dat [eiser] die consequentie niet heeft begrepen. Een terugbetaling ziet daarbij enkel op door Raab Karcher betaalde opleidingskosten en niet ook op loon dat is doorbetaald voor de werktijd die aan de opleiding is besteed.

4.4.3.

Anders dan [eiser] aanvoert, is evenmin aannemelijk geworden dat Raab Karcher zich in verband met het door hem volgen van de opleiding CTB-1 in enigerlei zin had gebonden om [eiser] na het afronden van die opleiding conform zijn wens te plaatsen in een (vrijgekomen) functie van buitendienstmedewerker. In dat verband is ook niet houdbaar de stelling van [eiser] dat die opleiding enkel bedoeld was om hem voor te bereiden voor een plaatsing in een functie van buitendienstmedewerker. In de overgelegde gegevens over die opleiding is immers duidelijk omschreven dat de doelgroep van de cursus is medewerkers in binnen- en buitendienst, dat de cursus strekt tot verbreding en verdieping van de kennis over bouwen, bouwmaterialen en duurzaamheid en dat op die wijze werd beoogd op technisch vlak een betere gesprekspartner te zijn voor aannemer, ontwikkelaar en architect. Het gaat daardoor om een meer algemene opleiding, gericht op meer kennis over product en verwerking daarvan, welke kennis ook bij uitstek van nut is voor een medewerker in de binnendienst van een bouwmaterialenleverancier, zoals Raab Karcher is. Dat Raab Karcher van die opleiding geen profijt heeft, zoals [eiser] stelt, kan dan ook niet worden volgehouden.

4.4.4.

[eiser] heeft zelf een einde gemaakt aan de arbeidsovereenkomst. Uit niets blijkt dat Raab Karcher zelf een voornemen had om de arbeidsrelatie met hem te beëindigen. Uit het door Raab Karcher overgelegde, door [eiser] niet weersproken e-mailbericht van 7 juli 2016 van zijn leidinggevende, mw. [A] , aan de rayonmanager blijkt juist dat Raab Karcher hem graag wilde behouden en hem (opnieuw) tegemoet wilde komen aan zijn wens om werkzaamheden in de buitendienst te verrichten, zij het onder bepaalde voorwaarden. [eiser] heeft niet weersproken dat hem dat aanbod is gedaan.

4.4.5.

De omstandigheid dat [eiser] na het eindigen van de arbeidsovereenkomst gebonden is aan een non-concurrentiebeding van één jaar en een relatiebeding van twee jaar legt in dit verband evenmin gewicht in de schaal. Zijn stelling dat die bedingen hem in zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt ernstig hebben beperkt - om reden waarvan het inroepen van de terugbetalingsverplichting volgens hem onredelijk en onbillijk is - is niet nader onderbouwd en staat op gespannen voet met het gegeven dat hij kort na het vergeefs solliciteren op de functie van medewerker buitendienst in mei 2016 al in begin juli 2016 een andere baan heeft kunnen vinden. Hierbij geldt overigens, zoals hiervoor overwogen, dat Raab Karcher bereid was [eiser] deels tegemoet te komen in zijn wens om (meer) in de buitendienst werkzaam te zijn.

4.4.6.

Het gegeven dat Raab Karcher in de zomerperiode - in twee termijnen - de volgens de staffel berekende terug te betalen studiekosten heeft verrekend met loon en andere aanspraken van [eiser] staat in verband met zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst en het moment daarvan. Niet valt in te zien dat Raab Karcher vanwege het gegeven dat [eiser] in de zomerperiode heeft opgezegd om redenen van redelijkheid en billijkheid had moeten afzien van een verrekening ter zake.

4.4.7.

Al met al is er onvoldoende reden om tot het oordeel te komen dat het inroepen van de uit de studiekostenregeling voortvloeiende verplichting tot terugbetaling in de gegeven omstandigheden in strijd komt met de redelijkheid en de billijkheid die de verhouding van partijen mede beheerst. Ook die stelling van [eiser] faalt.

4.5.

[eiser] heeft nog ter comparitie aangevoerd dat voor berekening van wat door hem moet worden terugbetaald, uitgegaan moet worden van de startdatum van de opleiding, te weten maart 2014, zodat op het moment van het eindigen van de arbeidsovereenkomst sprake is van twee voltooide jaren zoals bedoeld in het schema van terugbetaling. Het terug te betalen cursusgeld dient om die reden op 1/3e deel te worden bepaald, zo begrijpt de kantonrechter [eiser] . Dit betoog ziet er echter aan voorbij dat de studiekostenregeling op dit punt glashelder is: indien de werknemer binnen twee jaar na het afsluiten van de studie waarop de studieovereenkomst betrekking heeft, ontslag neemt dient 2/3e deel van de opleidingskosten te worden terugbetaald. Het startmoment is daardoor het afsluiten van de opleiding en niet de start daarvan, welk uitgangspunt ook niet als ongebruikelijk kan worden aangemerkt.

4.6.

Het voorgaande leidt ertoe dat er geen reden is om de verrekening van een bedrag van € 3.588,00 netto door Raab Karcher met loon en andere vergoedingen van [eiser] voor onjuist of voor onredelijk en onbillijk te houden. De daarop steunende vordering tot betaling van dat bedrag met de daaraan verbonden nevenvorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

4.7.

[eiser] heeft geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden, die tot een andere beoordeling van het geschil kunnen leiden. Voor bewijslevering is daarom geen plaats.

4.8.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen als hierna weer te geven.

4.9.

Wat partijen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen afzonderlijke bespreking.

5 De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

wijst de vordering van [eiser] af;

5.2.

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Raab Karcher vastgesteld op € 500,00 aan salaris gemachtigde (2,0 punten × tarief € 250,00) en op € 100,00 aan nakosten;

5.3.

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 9 mei 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.