vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zaaknummer: C/08/177952 / HA ZA 15-570
Vonnis van 4 januari 2017
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [eiseres 2],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. M. Rebel te Renswoude,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE JONG & LAAN ACCOUNTANTS B.V.,
gevestigd te Almelo,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Atema te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als [eiseres 1] , respectievelijk [eiseres 2] , en tezamen als [eiseres 1]
Gedaagde zal De Jong & Laan Accountants B.V. genoemd worden.
3 De vordering
3.1.
Na wijziging van de eis vorderen [eiseres 1] om De Jong & Laan te veroordelen om:
(1) aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 150.000,-, alsmede een bedrag van
€ 15.000,- exclusief BTW,
(2) voorwaardelijk, voor het geval de hiervoor genoemde vordering niet volledig wordt
toegewezen, aan [eiseres 2] te betalen een bedrag van € 150.000,-, alsmede een
bedrag van € 15.000,- exclusief BTW, verminderd met het bedrag, dat op grond van
punt (1) wordt toegewezen,
(3) aan [eiseres 1] te betalen € 2.368,- aan buitengerechtelijke incassokosten, en
(4) De Jong & Laan te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres 1] stellen primair dat De Jong & Laan de uit artikel 7:401 BW voortvloeiende zorgplicht, die zij als opdrachtnemer jegens [eiseres 1] als opdrachtgevers in acht dienden te nemen, niet of niet-behoorlijk hebben nageleefd. Subsidiair stellen zij dat De Jong & Laan jegens [eiseres 1] onrechtmatig hebben gehandeld dan wel nalatig zijn gebleven.
3.3.
[X] hebben ter toelichting het volgende gesteld. De Jong & Laan heeft voormelde bankschuld van € 580.000,- niet, of niet-behoorlijk verwerkt in de jaarcijfers van [eiseres 1] . De jaarrekeningen van [eiseres 1] tot en met 2013 waren daardoor niet correct.
3.4.
Ook heeft De Jong & Laan, althans [D] , met de desbetreffende financieringsovereenkomst en de daaraan verbonden hypotheek op het bedrijfspand geen rekening gehouden bij:
a. advisering over de pensioenpositie van [A] en [eiseres 2] :
Medio 2010 hebben [A] en [eiseres 2] aan De Jong & Laan gevraagd wat hun
beider pensioenpositie zou zijn. Zij hebben daarover met [D] een gesprek gehad. In
een brief van 21 september 2011 heeft De Jong & Laan de inhoud van dat gesprek
neergelegd. Met geen woord is toen gerept over de bankschuld en de hypotheek.
b. advisering rond het overlijden van [A] :
In februari 2012 werd vastgesteld dat [A] ongeneeslijk ziek was en dat de
prognose niet goed was. Blijkens e-mailberichten heeft [D] hierover met
[eiseres 2] in of omstreeks begin maart 2012 twee gesprekken gevoerd. Ook toen
heeft [D] niet gewezen op de bankschuld en de hypotheek.
c. advisering over de overdracht van de aandelen in Bouwbedrijf [X] aan [C] :
Na het overlijden van [A] op 18 december 2013 heeft [eiseres 2] met
[D] verschillende gesprekken gevoerd, vaak in aanwezigheid van [C] . Het
ging toen over de overdracht van de nog niet verkochte aandelen in Bouwbedrijf [X]
aan [B] , over de waarde van die aandelen, over erfbelasting, lijfrente en tal
van andere zaken. Ook toen is met geen woord gesproken over de bankschuld en de
hypotheek op het bedrijfspand.
3.5.
Door het herhaalde verzuim van De Jong & Laan om met [eiseres 1] te spreken over de mogelijke consequenties van de bankschuld en de hypotheek, hebben [eiseres 1] schade geleden, hierin bestaande dat (in de kern samengevat) [eiseres 1] aanzienlijk minder vermogen bleek te hebben om pensioen uit te keren dan [eiseres 1] hadden verwacht en ook mochten verwachten. Omdat zij van de schuld en de hypotheek niet op de hoogte waren, hadden zij ook niet de mogelijkheid om die stand van zaken bij te sturen door (bijvoorbeeld) te onderhandelen met de bank over ontslag van [eiseres 1] van haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld.
3.6.
[eiseres 1] hebben (na eiswijziging) hun schade berekend en toegelicht. De schade van [eiseres 1] volgt, aldus [eiseres 1] , uit de volgende feiten en omstandigheden. Als De Jong & Laan voorafgaand aan de aandelentransactie (de verkoop van aandelen in Bouwbedrijf [X] aan [B] ) had gewezen op het bestaan van de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres 1] voor de bankschuld van Bouwbedrijf [X] en de hypotheek, had [eiseres 1] aan de bank verzocht om kosteloos uit die hoofdelijkheid te worden ontslagen.
3.7.
Zoiets is ook gebruikelijk in een geval, waarin een holding een werkmaatschappij verkoopt. Daarom zou de bank daartegen toen ook geen bezwaar hebben gehad, mede omdat de bank begin 2014 nog een goede dekking had in de vorm van een pandrecht op (onder meer) de debiteuren. Pas daarna is het met Bouwbedrijf [X] financieel slechter gegaan. [eiseres 1] hebben bij repliek ook andere scenario’s geschetst, waarmee het vermogen van [eiseres 1] had kunnen worden versterkt, als De Jong & Laan hen tijdig zou hebben geïnformeerd over de noodzaak daarvan.
3.8.
Nu [eiseres 1] als gevolg van de fout van De Jong & Laan minder vermogen bezit dan zij zonder die fout zou hebben gehad, kan zij aan [eiseres 2] niet de indertijd verwachte uitkeringen doen. Ook [eiseres 2] lijdt dus schade.
4 Het verweer
4.1.
Het verweer van De Jong & Laan kan, voor zover na de eiswijziging van belang, zakelijk worden samengevat als volgt. De vordering is te laat ingesteld, gezien de in de algemene voorwaarden van De Jong & Laan opgenomen en tussen partijen geldende vervaltermijn van een jaar. De Jong & Laan noch [D] hebben een zorgverplichting jegens [eiseres 1] geschonden, noch jegens hen onrechtmatig of nalatig gehandeld. [eiseres 1] hebben geen schade geleden, althans geen schade, die is veroorzaakt door een fout van De Jong & Laan.
4.2.
Indien en voor zover mocht komen vast te staan dat De Jong & Laan onvoldoende rekening heeft gehouden met de hoofdelijke aansprakelijkheid en de hypotheek, komt dat voor rekening van [eiseres 1] , omdat zij De Jong & Laan van die feiten niet of onvoldoende op de hoogte heeft gesteld, zodat [eiseres 1] niet heeft voldaan aan haar verplichting (op grond van de door haar aan De Jong & Laan afgegeven Letters of Representation) om aan De Jong & Laan volledige informatie te verstrekken.
4.3.
De Jong & Laan hebben het betoog van [eiseres 1] (zoals hiervoor weergegeven in r.o. 3.5 e.v.) over hun schade gemotiveerd betwist. De Jong & Laan voert aan dat geen schade is geleden omdat, ook als [D] ten onrechte zou hebben verzuimd om de heer en [eiseres 2] eerder te informeren over de bankschuld en de hypotheek, dit geen nadelige invloed heeft gehad op de vermogenspositie van [eiseres 1] , doch slechts op de door de heer en [eiseres 2] verwachte hoogte van de door [eiseres 1] op te brengen pensioenuitkeringen. Door die later onjuist gebleken verwachting, is geen schade ontstaan, zodat het voor toewijzing van de vordering vereiste oorzakelijk verband ontbreekt. De door [X] geschetste alternatieve scenario’s zijn te speculatief om daarop een ander oordeel te kunnen baseren.
4.4.
De door [eiseres 2] gestelde schade, die zij mogelijk lijdt en/of zal lijden als aandeelhouder dan wel als crediteur van [eiseres 1] , is aan te merken als afgeleide schade. Zulke schade komt volgens vaste jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking.
5 De beoordeling
5.1.
De beslissing van de Accountantskamer luidt, voor zover relevant voor de beoordeling van de in dit geding gestelde en betwiste aansprakelijkheid van
De Jong & Laan, als volgt:
“4.7.1 Voorop moet worden gesteld dat de opdracht aan betrokkene (Rechtbank: bedoeld wordt: [D] ) een samenstellingsopdracht was, waarop Standaard 4410 (“Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten”) van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (…) van toepassing was. Een accountant is verplicht de samenstellingswerkzaamheden met deskundigheid en zorgvuldigheid uit te voeren en mag, wanneer hij constateert, althans behoort te constateren, dat de aan hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, deze gegevens niet zonder meer verwerken. In dat geval dient de accountant (…) nadere inlichtingen in te winnen en verkregen informatie en ontvangen toelichtingen te verifiëren.
(…)
4.7.4 De Accountantskamer stelt vast dat (…) op het tweede blad van de financieringsovereenkomst naast Bouwbedrijf [X] ook [eiseres 1] is genoemd als debiteur van het verschafte krediet in rekening-courant. Nu betrokkene ter zitting heeft verklaard dat de financieringsovereenkomst waarschijnlijk begin 2008 aan hem ter hand is gesteld, had hij dit debiteurschap toen al kunnen en moeten opmerken. Dat gold ook voor het feit dat het hypotheekrecht volgens de financieringsovereenkomst mede tot zekerheid strekte voor de terugbetaling van het op grond van de financieringsovereenkomst aan Bouwbedrijf [X] verstrekte krediet. Dat [A] een en ander niet aan hem heeft meegedeeld, maakt niet dat betrokkene geen oog voor deze gegevens behoorde te hebben of kan volhouden dat hij daarvan geen weet had. De verwijzing naar de door [eiseres 1] afgegeven Letters of Representation kan betrokkene ook niet baten, juist omdat
[eiseres 1] de financieringsovereenkomst aan hem had gegeven zodat niet kan worden gezegd dat [eiseres 1] hem niet alle gegevens met betrekking tot (kort gezegd) schulden en (mogelijke) verplichtingen had verschaft. Onder deze omstandigheden had betrokkene moeten constateren dat de aan hem verstrekte gegevens (wat betreft de holding) onvolledig of anderszins onbevredigend waren in die zin dat hij zich had moeten afvragen of het hier ging om een verplichting waarvoor op de balans een voorziening moest worden gevormd en/of een verplichting die in de toelichting op de balans moest worden vermeld als een niet in de balans opgenomen verplichting. Onder verwijzing naar de maatstaf verwoord in rechtsoverweging 4.7.1 had betrokkene vervolgens nadere inlichtingen dienen in te winnen en verkregen informatie en ontvangen toelichtingen moeten verifiëren. Zijn onderbouwde bevindingen op basis daarvan had betrokkene moeten vastleggen (…). Door nader onderzoek achterwege te laten heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA. Klachtonderdeel a. is derhalve in zoverre gegrond.
4.8.
Wat betreft klachtonderdeel b. hebben klaagsters het volgende naar voren gebracht. Bij brief van 21 september 2011 heeft betrokkene een samenvatting van een in 2010 gehouden bespreking met klaagster ( [eiseres 2] ) en [A] over diens pensioenpositie aan hen verstrekt (…) Daarin is, zo stellen klaagsters, met geen woord gerept over het bestaan van de schuld uit de financieringsovereenkomst van
10 oktober 2007 en ook niet over het zekerheidsrecht dat de bank heeft jegens
[eiseres 1] voor onder meer de schuld van Bouwbedrijf [X] . Door de schuld uit hoofde van het krediet in rekening-courant ten bedrage van € 580.000,-, die [eiseres 1] niet kan dragen, is er ‘in plaats van een pensioenvoorziening sprake (…) van een technisch failliete vennootschap’. Voorts heeft betrokkene in de gesprekken van
1 maart 2012 en 9 maart 2012 (…) nagelaten om te wijzen op wat klaagster (juridisch minder zuiver) aanduiden als de borgstellingsconstructie en zijn in het kader van de overdracht van de resterende aandelen van [eiseres 1] in Bouwbedrijf [X] aan [B] diverse gesprekken gevoerd met betrokkene, maar ook daarin is volgens klaagsters met geen woord gesproken over de ‘last c.q. het risico dat er nog lag in
[eiseres 1] ’.
4.9
De Accountantskamer ziet zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel gezien het ontbreken van een specifiek voorschrift met betrekking tot de hier aan de orde zijnde advisering, voor de vraag gesteld of betrokkene bij die advisering de voor een accountant geldende gedrags- en beroepsregels in acht genomen heeft. In het verslag van de pensioenbespreking met datum 21 september 2011 heeft betrokkene de vijf bronnen benoemd waaruit het inkomen van [A] na pensioendatum zou bestaan. Daaronder is genoemd ‘dividenduitkering uit [eiseres 1] B.V.’, dat door betrokkene in die brief is gekwalificeerd als een spaarpot van waaruit het inkomen van [A] na pensioendatum wordt aangevuld. In dat kader heeft betrokkene een inschatting gemaakt van de balans en de winst- en verliesrekening van [eiseres 1] per 31 december 2015. In deze schets is niets opgenomen met betrekking tot de verplichting uit de financieringsovereenkomst en het daaraan gekoppelde hypotheekrecht. Ervan uitgaande dat betrokkene toen al kennis droeg van de financieringsovereenkomst, had hij [A] en klaagster erop moeten wijzen dat die (mogelijke) verplichting en dat hypotheekrecht van invloed zouden kunnen zijn op (kort gezegd) het vermogen en het resultaat van [eiseres 1] op de pensioendatum van
[A] . Het mag voorts zo zijn dat betrokkene, zoals hij heeft gesteld, in het kader van zijn advisering over de pensioenpositie heeft kenbaar gemaakt dat stamrecht- en dividenduitkeringen plaats zouden kunnen hebben mits [eiseres 1] daarvoor toereikende middelen zou hebben, maar voor de inschatting van de hoogte van die middelen was het voor [A] en klaagster evident van belang om zich te realiseren dat sprake was van een mogelijke verplichting van [eiseres 1] en van een daaraan gekoppeld hypotheekrecht en dus om daarop in dit kader door betrokkene te worden gewezen. Dat had nogmaals moeten gebeuren tijdens de besprekingen op 1 maart en 9 maart 2012, besprekingen die zijn gehouden om met het oog op het op korte termijn te verwachten overlijden van [A] diens financiële situatie inzichtelijk te maken. Ter zitting heeft betrokkene aangaande de aandelenoverdracht verklaard dat ‘hoofdelijke aansprakelijkheid’ onderwerp van bespreking met een cliënt hoort te zijn in verband met een overdracht van aandelen (van de aansprakelijke entiteit) mits een accountant ervan op de hoogte is dat van een zodanige aansprakelijkheid sprake is. De Accountantskamer is van oordeel dat van betrokkene in dit geval had kunnen worden gevergd dat hij de hier aan de orde zijnde aansprakelijkheid bij zijn advisering in het kader van de aandelenoverdracht ter sprake had gebracht, omdat hij, zoals hiervoor al is vastgesteld, van die aansprakelijkheid had behoren te weten. Dit nalaten op elk subonderdeel, daargelaten of dit aan de zijde van klaagsters tot schade heeft geleid, over welk causaal verband de Accountantskamer zich niet uitlaat, moet worden aangemerkt als een schending van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in (…) hoofdstuk A-130 VGC en (voor zover het nalaten zich heeft voorgedaan na 4 januari 2014) het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA. De klacht is dan ook in zoverre gegrond.
5.2.
De rechtbank verenigt zich met deze overwegingen van de Accountantskamer. Deze tonen op overtuigende wijze aan dat De Jong & Laan, zoals in de hiervoor geciteerde overwegingen is beschreven, heeft gehandeld in strijd met in de beroepsgroep geldende normen van deskundigheid, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
5.3. De rechtbank oordeelt op grond daarvan, dat De Jong & Laan daardoor in strijd met artikel 7:401 BW als opdrachtnemer jegens [eiseres 1] als opdrachtgever niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. Beoordeeld moet nu worden of en in hoeverre De Jong & Laan aansprakelijk is voor als gevolg van die tekortkoming door [eiseres 1] geleden schade.
5.4.
De rechtbank laat in het midden of ook [eiseres 2] is opgetreden als opdrachtgever van De Jong & Laan. Zoals hierna zal worden overwogen, is haar (na de eiswijziging) voorwaardelijke schadevordering reeds hierom niet voor toewijzing vatbaar, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde, waaronder deze is ingesteld.
5.5.
De rechtbank passeert het beroep van De Jong & Laan op de in artikel M van haar algemene voorwaarden vermelde vervaltermijn van een jaar. [eiseres 1] hebben de toepasselijkheid van die vervaltermijn betwist, maar wat daar ook verder van zij, de rechtbank constateert dat die termijn niet is overschreden. [eiseres 1] hebben De Jong & Laan immers aansprakelijk gesteld op 2 juli 2015 en gedagvaard op
19 oktober 2015 nadat, zoals [eiseres 1] onweersproken hebben gesteld, [eiseres 2] in april 2015 van de hoofdelijke aansprakelijkheid op de hoogte werd gesteld, toen Bouwbedrijf [X] (door de bank) onder bijzonder beheer werd geplaatst.
5.6.
De rechtbank verwerpt ook de stelling van De Jong & Laan dat [eiseres 1] redelijkerwijs al veel eerder dan in april 2015 met het bestaan van die hoofdelijke aansprakelijkheid bekend hadden kunnen zijn. Van [eiseres 1] viel redelijkerwijs juist niet te verwachten dat zij eerder op de hoogte waren, nadat (zoals uit de overwegingen van de Accountantskamer duidelijk naar voren komt) De Jong & Laan in september 2011 en vervolgens ook in maart 2012 zelf had verzuimd om [A] en [eiseres 2] te informeren over de hoofdelijke aansprakelijkheid en de hypotheek, en over de mogelijke nadelige consequenties daarvan.
5.7.
[eiseres 1] heeft het door haar gevorderde schadebedrag gespecificeerd en toegelicht als volgt. Zij is met de bank overeengekomen dat deze haar tegen betaling van
€ 150.000,- alsnog uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal ontslaan, met opheffing van de hypotheek. Dat had volgens [eiseres 1] al moeten gebeuren bij de verkoop van de resterende aandelen in Bouwbedrijf [X] aan [B] , omdat dit altijd gebeurt bij overnames van aandelen, waarbij een holding een werkmaatschappij verkoopt.
5.8.
Immers, aldus [eiseres 1] , normaal gesproken heeft een holding er geen belang bij om haar aandelenbezit in een werkmaatschappij weg te doen en vervolgens toch nog wel voor 100% aansprakelijk te blijven voor de schulden van die werkmaatschappij, terwijl zij daarover geen controle meer heeft.
5.9.
De Jong & Laan heeft de hiervoor in r.o. 5.7 en 5.8 weergegeven stellingen van [eiseres 1] niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank leidt uit die redenering af, dat De Jong & Laan indertijd dus ten onrechte heeft verzuimd om aan de bank een verklaring te (laten) vragen, waarin [eiseres 1] uit die hoofdelijke aansprakelijkheid werd ontslagen, met doorhaling van de hypotheek op haar bedrijfsgebouw.
5.10.
Voormeld schadebedrag van € 150.000,- waarmee [eiseres 1] (kort gezegd) na onderhandelingen met de bank haar aansprakelijkheid jegens de bank later alsnog heeft afgekocht, is daarom te beschouwen als schade, die is veroorzaakt door een tekortkoming van De Jong & Laan jegens [eiseres 1] en dus voor toewijzing vatbaar.
5.11.
Ook de gevorderde vergoeding van de kosten, die [eiseres 1] heeft gemaakt om in verband met het onderhavige geschil een andere financieel adviseur in de arm te nemen, staat onder de omstandigheden van deze zaak kennelijk in causaal verband met de tekortkoming van De Jong & Laan en is daarom, nu de hoogte van het bedrag niet gemotiveerd is betwist, voor toewijzing vatbaar. Het gaat hier om redelijke kosten ter beperking van schade, en/of als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, een en ander als bedoeld in artikel 96 lid 2 onder a en b BW.
5.12.
De rechtbank wijst geen wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsommen toe, omdat dit niet is gevorderd.
5.13.
[eiseres 1] hebben de gevorderde incassokosten onderbouwd door verwijzing naar de aan de procedure voorafgegane correspondentie en overeenkomstig de geldende staffel. De Jong & Laan heeft deze niet betwist. De rechtbank zal deze kosten daarom toewijzen.
5.14.
Nu de vordering van [eiseres 1] toewijsbaar is op de primair gestelde grondslag (schending van artikel 7:401 BW), laat de rechtbank de subsidiair gestelde onrechtmatige daad verder onbesproken.
5.15. [eiseres 2] heeft haar vordering ingesteld onder de voorwaarde, dat de vordering van [eiseres 1] niet volledig wordt toegewezen. Aan die voorwaarde wordt niet voldaan, omdat de eis van [eiseres 1] integraal toewijsbaar is. Op de vordering tot betaling van schadevergoeding aan [eiseres 2] c.a. hoeft dus niet te worden beslist.
5.16.
De Jong & Laan dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten, waarbij het salaris zal worden begroot overeenkomstig het bedrag van de gewijzigde eis.