7.1.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat [A] ter zake van deze vergoeding een bedrag van € 65,00 netto aan [verzoeker] is verschuldigd. Dit bedrag zal worden toegewezen.
8. Resumerend overweegt de kantonrechter dat toewijsbaar is:
€ 465,12 + € 444,33 + € 1.081,05 + € 108,10 = € 2.098,60 bruto en € 65,00 netto.
9. Ter zake van buitengerechtelijke incassokosten vordert [verzoeker] een bedrag van € 649,96 gebaseerd op een hoofdsom van € 5.499,27. De vordering is enkel tegengesproken met de stelling dat [verzoeker] geen recht heeft op de door hem gevorderde hoofdsommen en daarom ook geen recht heeft op vergoeding van incassokosten. Nu deze stelling niet juist is, kan een bedrag ter zake van incassokosten worden toegewezen. Uitgaande van de hiervoor toewijsbaar geachte bedragen, zal de kantonrechter ter zake van incassokosten een bedrag van € 392,69 toewijzen.
10. Vanwege de uitkomst van de procedure, waarbij beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren.
1. veroordeelt [A] tegen bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen € 2.098,60 bruto en € 457,69 (€ 65,00 netto loon en € 392,69 incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.163,60 vanaf 1 augustus 2017 tot de dag van de voldoening;
2. compenseert de proceskosten aldus dat beide partijen de eigen kosten dragen;
3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.