Twee- of meerpartijenovereenkomst?
Uit de bewoordingen die de Hoge Raad in de oudere rechtspraak bezigt, lijkt
men te kunnen opmaken dat een overeenkomst tussen een VOF en haar
wederpartij gezien wordt als een meerpartijenovereenkomst (art. 6:213 lid 2
BW). Zo heeft de Hoge Raad het in de hiervoor genoemde uitspraak uit 1937
over het in dienst zijn van ieder der vennooten. Het Hof Amsterdam daarentegen
overwoog in 2012 dat de appellant ‘als timmerman in dienst van de VOF’
was en zich voor de door hem geleden schade kon verhalen op ‘(het vermogen
van) de vennootschap’ en, op grond van art. 18 WvK, op ‘(het vermogen van)
de vennoten in privé’, zonder daarbij aandacht te besteden aan het feit dat de
VOF als zodanig geen contractspartij kan zijn. Moet nu enige betekenis
worden toegekend aan het verschil in bewoordingen die de Hoge Raad en het
Hof hanteren? Niet in de zin dat de VOF tegenwoordig zelfstandig contractspartij
zou zijn; dat is zij niet. Wel sluiten de bewoordingen van het Hof mijns
inziens aan bij de opvattingen in het tegenwoordige rechtsverkeer dat de
gezamenlijke vennoten als zodanig, dus in hun hoedanigheid van vennoten,
partij zijn of, anders gezegd, dat de personenvennootschap zonder rechtspersoonlijkheid
in materiële zin contractspartij is. De gezamenlijke vennoten
treden immers als een zekere eenheid naar buiten, sluiten onder een gemeenschappelijke
naam overeenkomsten en worden veelal ook door een wederpartij,
die haar vorderingen meestal primair op het vennootschappelijk vermogen zal
willen verhalen, als eenheid beschouwd. De rechten en plichten uit de ten name
van de VOF gesloten overeenkomst rusten dan ook op die eenheid, die bestaat
uit de vennoten gezamenlijk en die wordt aangeduid als vennootschap onder
firma. Scholten verdedigde deze visie al in 1927, toen hij met tegenzin het
oordeel van de Hoge Raad dat vennoten vanwege het ontbreken van rechtspersoonlijkheid
van de VOF zelf partij zijn bij een overeenkomst met een derde
accepteerde, maar daarbij stelde:
‘Een contract van de vennootschap is daarom nog niet precies hetzelfde als
een contract van de vennooten. Als zij partij zijn, zijn zij dit dan toch alleen
als leden der vennootschap en dus zoolang zij lid der vennootschap zijn.’
Er is dan ook in beginsel géén meerpartijenovereenkomst (die een vennoot als
afzonderlijke partij bijvoorbeeld gedeeltelijk zou kunnen ontbinden), maar een
tweepartijenovereenkomst waarbij aan de vennoten als collectief de rechten en
plichten van het partij-zijn toekomen. Dit betekent onder andere dat de uit de
overeenkomst voortvloeiende vorderingsrechten namens de VOF worden
uitgeoefend door degene die bevoegd is haar te vertegenwoordigen. Dat de
plichten uit de overeenkomst daarnaast ook op de vennoten in privé rusten, is
een gevolg van art. 18 WvK. Het is niet vreemd of uniek dat meer personen
gezamenlijk als één partij optreden; ook als meer curatoren in een faillissement
een overeenkomst aangaan met een derde, treden zij gezamenlijk als één partij
op. Er bestaat geen (dwingende) regel die verbiedt dat meer personen samen
als één partij optreden.