2 De tenlastelegging
De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] BV opzettelijk niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, door telkens opzettelijk niet een suppletie te doen voor de omzetbelasting over 2012 en 2013;
subsidiair: samen met [bedrijf 1] BV en/of anderen, opzettelijk niet, onjuist of onvolledig inlichtingen, gegevens of aanwijzingen heeft verstrekt, door geen suppletie te doen voor de omzetbelasting over 2012 en 2013;
feit 2:
samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] BV onjuist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2013, door telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven;
subsidiair: samen met [bedrijf 1] BV en/of anderen opzettelijk onjuist of onvolledig aangiften omzetbelasting heeft gedaan over de jaren 2008 tot en met 2013, door telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven;
feit 3:
samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [maatschap] opzettelijk niet een administratie overeenkomstig de bij de Belastingwet gestelde eisen voeren;
subsidiair: samen met [maatschap] en/of anderen opzettelijk niet een administratie overeenkomstig de bij de Belastingwet gestelde eisen heeft gevoerd;
feit 4:
De verdenking onder dit feit komt erop neer dat de [maatschap] opzettelijk onjuist of onvolledig aangiften omzetbelasting heeft gedaan over de jaren 2010 tot en met 2013, door telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven;
subsidiair: (dat verdachte) samen met [maatschap] en/of anderen, opzettelijk onjuist of onvolledig aangiften omzetbelasting heeft gedaan over de jaren 2010 tot en met 2013, door telkens een te laag belastbaar bedrag op te geven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode 01 januari 2012 tot en met 4 januari 2017 in de gemeente Emmen
en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen,
te weten de verplichting ingevolge artikel 10A Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen juncto artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting juncto
artikel 68 lid 1 onder a en juncto artikel 69 lid 1 Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen,
opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat feit
ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft/hebben de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of die ander(en) de
in de hierboven vermelde regelgeving opgenomen verplichting tot het doen van
een suppletie, door (alsnog) verstrekken van de juiste en volledige
inlichtingen, gegevens of wijzigingen, betrekking hebbende op de aangiften
voor de omzetbelasting over het:
- eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal 2012; en/of
- eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal 2013,
(telkens) opzettelijk niet gedaan,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan
niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft
gegeven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 01 januari 2012 tot
en met 4 januari 2017 in de gemeente Emmen en/of Apeldoorn, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V.
en/of (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen,
te weten de verplichting ingevolge artikel 10A Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen juncto artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting juncto
artikel 68 lid 1 onder a en juncto artikel 69 lid 1 Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen,
opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat feit
ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft/hebben verdachte en/of de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of
die ander(en) de in de hierboven vermelde regelgeving opgenomen verplichting
tot het doen van een suppletie, door (alsnog) verstrekken van de juiste en
volledige inlichtingen, gegevens of wijzigingen, betrekking hebbende op de
aangiften voor de omzetbelasting over het:
- eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal 2012; en/of
- eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal 2013,
(telkens) opzettelijk niet gedaan,
de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode van 28 april 2008 tot en met 31 januari 2014 in de gemeente Emmen
en/of Apeldoorn, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
één of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011
en/of 2012 en/of 2013 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben [bedrijf 1] B.V. en/of die ander(en) (telkens) opzettelijk op het
bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Emmen en/of
Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten) en/of ingediende electronische
aangifte omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011
en/of 2012 en/of 2013, (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al
dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan
niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft
gegeven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 april 2008
tot en met 31 januari 2014 in de gemeente Emmen en/of Apeldoorn, althans
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met de besloten vennootschap [bedrijf 1]
B.V. en/of één of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011
en/of 2012 en/of 2013 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben verdachte en/of [bedrijf 1] B.V. en/of die ander(en) (telkens)
opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
Emmen en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten) en/of ingediende
electronische aangifte omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde
en/of vierde kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010
en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013, (telkens) een te laag belastbaar bedrag,
althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
[maatschap] , op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 01 januari 2010 tot en met 31 december 2013 in de gemeente Emmen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en),
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de
Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft
gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven,
immers heeft/hebben [maatschap] en/of die ander(en),op
geen enkele wijze een administratie bijgehouden op basis waarvan de rechten
en verplichtingen van de Maatschap inzichtelijk werden gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al
dan niet tezamen met één of meer andere(n), (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan
niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft
gegeven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010
tot en met 31 december 2013 in de gemeente Emmen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met [maatschap] en/of één of meer
ander(en),
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de
Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft
gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven,
immers heeft/hebben verdachte en/of [maatschap] en/of die
ander(en),op geen enkele wijze een administratie bijgehouden op basis waarvan
de rechten en verplichtingen van de Maatschap inzichtelijk werden gemaakt;
[maatschap] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 25 februari 2010 tot en met 30 januari 2014 in de gemeente Emmen
en/of Apeldoorn, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
één of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben [maatschap] en/of die ander(en),
(telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Emmen en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten)
en/of ingediende electronische aangifte omzetbelasting over het eerste en/of
tweede en/of derde en/of vierde kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2010 en/of
2011 en/of 2012 en/of 2013 (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 februari 2010
tot en met 30 januari 2014 in de gemeente Emmen en/of Apeldoorn, althans
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [maatschap]
en/of één of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde
kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben verdachte en/of [maatschap] en/of die
ander(en), (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of
de Belastingdienst te Emmen en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten)
en/of ingediende electronische aangifte omzetbelasting over het eerste en/of
tweede en/of derde en/of vierde kwarta(a)l(en) in het/de jaar/jaren 2010 en/of
2011 en/of 2012 en/of 2013 (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Met betrekking tot het onder feit 1 primair bewezen verklaarde overweegt de rechtbank dat de vervolging ter zake van voornoemde feit gebaseerd is op het overtreden van de suppletieplicht zoals vervat in de artikelen 10a van de AWR en 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
De wetgever heeft ervoor gekozen bepaalde gedragingen inzake voornoemde artikelen bestuursrechtelijk beboetbaar te stellen.
Sommige gedragingen, die bestuursrechtelijk beboetbaar zijn, vallen echter niet zonder meer onder het toepassingsbereik van het strafrecht. De rechtbank heeft in dat verband acht geslagen op de navolgende Kamerstukken.
“6.3. Overbrenging feiten strafrecht naar boeterecht
Zoals gezegd zijn met het oog op de belastingheffing de voornaamste verplichtingen voor belastingplichtigen het tijdig, juist en volledig doen van aangifte, het tijdig en volledig betalen van de verschuldigde belasting en de verplichtingen van de AWR die de controle door de Belastingdienst waarborgen. Daarnaast bevatten zowel de AWR als de afzonderlijke belastingwetten nog een groot aantal andere verplichtingen, die vaak zijn afgeleid van of samenhangen met de hoofdverplichtingen. In de AWR is een groot aantal van die meer
bijkomende verplichtingen strafbaar gesteld. Inmiddels moet geconstateerd worden dat handhaving via het strafrecht niet effectief is. Naar schatting laten bijvoorbeeld enkele duizenden belastingplichtigen per jaar na om te verzoeken om een uitnodiging tot het doen van aangifte. Strafrechtelijke vervolging komt echter nagenoeg niet voor. De voornaamste oorzaak daarvoor is dat deze specifieke strafbare feiten mede gelet op de beperkte capaciteit van het Openbaar Ministerie – als «te licht» worden beschouwd. Daaraan draagt
bij dat het niet voldoen aan de bedoelde verplichtingen zich niet direct vertaalt in een kwantificeerbaar fiscaal nadeel.
In het kader van de heroverweging van de fiscale boeten heeft het kabinet zich ook afgevraagd of strafrechtelijke sanctionering van de bedoelde verplichtingen nog het aangewezen middel is. Deze heroverweging is gebaseerd op de notitie «De keuze tussen sanctiestelsels en de betekenis van het Wetsvoorstel OM-afdoening daarvoor» en «de kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze voor een sanctiestelsel».
Vastgesteld kan worden dat belastingheffing plaatsvindt in een gesloten context, en dat de
overtreding van de bedoelde verplichtingen niet snel tot een dispuut tussen de inspecteur en de belastingplichtige zal leiden. De normschending is immers eenvoudig vast te stellen en er zijn geen ingrijpende bevoegdheden nodig om te komen tot waarheidsvinding of straftoemeting. Verder zijn enkele kenmerkende indicaties voor strafrechtelijke sanctionering niet (meer) aanwezig. Zo is er geen bijzondere behoefte aan een openbare berechting van de normschending en is bedreiging met een vrijheidsbenemende straf niet langer gewenst. Bovendien dwingt de ernst van de normschending ook niet tot strafrechtelijke handhaving.
Gelet op het voorstaande merkt het kabinet voortaan het niet voldoen aan de genoemde bijkomende verplichtingen als een beboetbaar feit in plaats van een strafbaar feit aan. De voorgestelde herkwalificatie van het niet voldoen aan de bedoelde verplichtingen van strafbaar feit naar beboetbaar feit drukt overigens geenszins een verminderde afkeuring van dit gedrag uit, maar zorgt slechts voor een wettelijk sanctiestelsel dat beter aansluit bij de aard van de overtreding.”
29
Uit de Kamerstukken II 2011-2012, 33 004, nr. 5 die zien op de invoering van artikel 10a van de AWR is niet gebleken dat op dit uitgangspunt is teruggekomen.30
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de navolgende passages uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van deze suppletieverplichting.
Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om het niet nakomen van de informatieverplichting of van de voorschriften aan te merken als een beboetbaar feit. Het opnemen van een boetemogelijkheid benadrukt het belang dat het kabinet aan de verplichting hecht. Het wetsvoorstel voorziet uitsluitend in de mogelijkheid om een vergrijpboete op te leggen.
(…)
Op het niet nakomen van de verplichting om actief informatie te verstrekken of het niet tijdig of niet op de voorgeschreven wijze verstrekken van die informatie kan een vergrijpboete gesteld worden. Ook op deze boete zijn de formele boetebepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, van de AWR van toepassing.31
Uit de systematiek van het fiscale sanctierecht blijkt dat onderscheid wordt gemaakt tussen
overtredingen, niet zijnde strafbare feiten (ook wel: beboetbare feiten) en strafbare feiten in de vorm van overtredingen en misdrijven. De bestraffing van beboetbare feiten vindt alleen plaats in het bestuurlijke boeterecht en valt niet onder het bereik van het (nationale) strafrecht.
De rechtbank constateert dat in de parlementaire geschiedenis bij de invoering van artikel 10a van de AWR niets is vermeld omtrent de mogelijkheid tot strafvervolging bij overtreding van dat artikel, dat deze overtreding consequent is aangemerkt als beboetbaar feit en dat is vermeld dat tegen de sanctie bezwaar en beroep openstaat.
Over het toepassingsbereik van artikel 68 AWR merkt de rechtbank op dat de wetgever er niet voor gekozen heeft om artikel 10a van de AWR op te nemen in ‘Hoofdstuk VIII. Bijzondere bepalingen, Afdeling 2. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing’ AWR, waarin de ‘klassieke’ informatieverplichtingen zijn opgenomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook niet dat de wetgever het toepassingsbereik van 68 AWR – en in het verlengde daarvan artikel 69 AWR – heeft willen verruimen. De wetgever heeft bovendien kenbaar gemaakt enkel te willen voorzien in de mogelijkheid tot oplegging van een vergrijpboete.
De rechtbank merkt ten slotte op dat overtreding van artikel 10a AWR jo. artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (de rechtbank begrijpt: nadrukkelijk) niet expliciet bij wet is aangemerkt als strafbaar feit. Evenmin is het niet-nakomen van de suppletieplicht ex artikel 10a AWR in artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 aangemerkt als een strafbaar feit (maar – naar de rechtbank begrijpt: nadrukkelijk – als een overtreding in niet-strafrechtelijke zin). Daarom vinden de artikelen 70 en 71 AWR geen toepassing.
Al het voorgaande in overweging genomen komt de rechtbank tot de conclusie dat de wetgever niet heeft (willen) voorzien in de mogelijkheid van een strafrechtelijke vervolging van overtreding van artikel 10a van de AWR jo. artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
Het onder feit 1 primair bewezen verklaarde levert daarom volgens de wet geen
strafbaar feit op. De verdachte zal ter zake van dit feit worden ontslagen van alle
rechtsvervolging.
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 4 subsidiair ten laste gelegde betoogd dat verdachte als (mede)pleger van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien hij niet als belastingplichtige voor de Omzetbelasting kan worden aangemerkt. Met dit standpunt wordt echter miskend dat verdachte strafbaar kan worden geoordeeld nu zijn medepleger, de Maatschap, de vereiste kwaliteit van belastingplichtige bezit.
De overig bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar gesteld in de artikelen 68 en 69 AWR en artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten onder 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 primair
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3 primair
het misdrijf:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 4 subsidiair
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
9 De beslissing
geldigheid van de dagvaarding
- verklaart de tenlastelegging partieel nietig voor wat betreft het onder 4 primair ten laste gelegde;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het onder 1 primair bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart het onder 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 primair
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3 primair
het misdrijf:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 4 subsidiair
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 primair, 3 primair en 4 subsidiair bewezenverklaarde;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt verdachte verder tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen administratie aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2018.