2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in strijd met de Wet dieren en het Besluit diergeneesmiddelen heeft gehandeld door diergeneesmiddelen met de URA-status af te leveren aan niet-vergunninghouders.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 6 oktober
2016 tot en met 26 oktober 2017 in de gemeente Twenterand, althans (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, een handeling heeft verricht die er toe strekt een diergeneesmiddel af te
leveren en/of voorhanden te hebben en/of in voorraad te hebben, terwijl deze
handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt
ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering
van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift
of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening
inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van,
handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel, immers heeft verdachte in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel
2.20
van de Wet dieren en/of artikel 5.7 lid 1 Besluit diergeneesmiddelen, als houder van een vergunning voor de groot- en de kleinhandel (nummer
[nummer] ), een hoeveelheid diergeneesmiddel(en) met de URA status,
Waaronder
- Noromectin reg nl 10107, en/of
- Noromectin paste Horses reg nl 9986, en/of
- Equest Pramox orale gel reg nl 10399, en/of
- Equest orale ge; reg nl 9548, en/of
- Dectomax injectie reg nl 9844
afgeleverd aan Ruitersport [bedrijf 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of
[naam 1] ,
terwijl voornoemd(e) perso(o)n(en) geen houder van een vergunning als bedoeld
in artikel 5.7 lid 1 van het 'Besluit diergeneesmiddelen' was/waren.
4 De bewijsoverwegingen
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij geneesmiddelen met kanalisatiestatus URA aan een niet-vergunninghouder leverde. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) geen vergunninghouder was en toen hij namens Ruitersport [bedrijf 1] bestellingen wilde doen, had verdachte meer onderzoek moeten doen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk aan een niet-vergunninghouder heeft willen leveren. [medeverdachte 1] heeft de medeverdachte [medeverdachte 2] , directeur van [verdachte] B.V., overtuigd van het idee dat op deze wijze legitiem zaken kon worden gedaan. Dat [medeverdachte 2] achteraf heeft verklaard dat hij beter had moeten weten, betekent niet dat hij destijds ook beter wist.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
1
Vaststaat dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode een vergunning voor groot- en kleinhandel in de zin van de Wet dieren had. Op grond van artikel 5.7 lid 1 van het Besluit diergeneesmiddelen mag een houder van een vergunning voor groothandel een diergeneesmiddel slechts afleveren aan een houder van een vergunning voor vervaardiging, invoer, groothandel of kleinhandel.
De in de tenlastelegging genoemde geneesmiddelen hebben de kanalisatiestatus URA, wat betekent dat zij uitsluitend op recept van een dierenarts zijn af te leveren.2 Directeur van verdachte is de heer [medeverdachte 2] .
Per 1 juni 2014 is de vergunning van [medeverdachte 1] ingetrokken.3 Tijdens een doorzoeking bij [medeverdachte 1] thuis, op 11 oktober 2017, zijn facturen aangetroffen van verdachte. Tevens werd tijdens de doorzoeking een pakket diergeneesmiddelen bij het woonadres van [medeverdachte 1] afgeleverd gericht aan Ruitersport [bedrijf 1] en afkomstig van verdachte.4
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in augustus/september 2016 is benaderd door [medeverdachte 1] , omdat [medeverdachte 1] bestellingen bij verdachte wilde doen. [medeverdachte 1] heeft toen direct meegedeeld dat hij niet zelf over een daartoe benodigde vergunning beschikte. [medeverdachte 1] stelde zaken te doen namens Ruitersport [bedrijf 1] en toonde aan [medeverdachte 2] dozen en facturen van bestellingen van URA-geneesmiddelen op naam van [bedrijf 1] , die [medeverdachte 1] bij andere groothandelaren zou hebben besteld.5 Uit de administratie van verdachte is gebleken dat zij gedurende de ten laste gelegde periode meermalen URA geneesmiddelen heeft geleverd aan Ruitersport [bedrijf 1] .6 Een groot aantal van deze facturen heeft als afleveradres het woonadres van [medeverdachte 1] en niet het vestigingsadres van Ruitersport [bedrijf 1] .
De heer [naam 2] is eigenaar van Ruitersport [bedrijf 1] en hij heeft verklaard nooit bestellingen van URA geneesmiddelen bij verdachte te hebben gedaan.7 [medeverdachte 2] heeft nooit contact gezocht met de heer [naam 2] .8
De rechtbank acht op basis van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte URA geneesmiddelen aan [medeverdachte 1] heeft geleverd, terwijl die [medeverdachte 1] geen vergunning had. [medeverdachte 1] deed de bestellingen van de URA-middelen, haalde deze op en betaalde contant. Verdachte heeft op deze wijze feitelijk geleverd aan [medeverdachte 1] , zijnde een niet-vergunninghouder.
De rechtbank overweegt dat de rechtspersoon als geadresseerde van de norm is aan te merken. Gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan voorts geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen, welke de vennootschap dienstig zijn geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de vennootschap, zodat deze gedragingen aan de vennootschap kunnen worden toegerekend.9
Verdachte heeft ontkend dat er opzettelijk aan een niet-vergunninghouder is geleverd. De rechtbank heeft echter de overtuiging dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat zij zaken deed met een niet-vergunninghouder.
Directeur [medeverdachte 2] heeft in het geheel niet onderzocht of [medeverdachte 1] daadwerkelijk namens Ruitersport [bedrijf 1] handelde wetende dat [medeverdachte 1] zelf niet (meer) over de benodigde vergunning beschikte. Ruitersport [bedrijf 1] kwam nooit feitelijk in beeld, behalve op papier. Hij heeft zijn beslissing om zaken met [medeverdachte 1] te gaan doen op naam van Ruitersport [bedrijf 1] enkel gebaseerd op de documenten en goederen die [medeverdachte 1] hem heeft getoond, zonder daar nader onderzoek naar te (laten) doen. Ondanks de strikte regelgeving op het gebied van URA geneesmiddelen heeft verdachte zich – als directeur en bestuurder – niet de moeite getroost om [medeverdachte 1] om een machtiging te verzoeken dan wel navraag omtrent de machtiging te (laten) doen bij Ruitersport [bedrijf 1] of de eigenaar van [bedrijf 1] , [naam 2] . Door onder deze omstandigheden toch zaken te blijven doen met [medeverdachte 1] , heeft [medeverdachte 2] zich naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst onverschillig getoond – en derhalve met voorwaardelijk opzet gehandeld – ten aanzien van het aan zijn BV, verdachte, verweten gevolg zoals ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de functie van [medeverdachte 2] als directeur en bestuurder van verdachte en omdat hij ook degene was die namens verdachte gesprekken voerde met [medeverdachte 1] en de beslissing nam om aan hem te leveren, het opzet van [medeverdachte 2] is toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk diergeneesmiddelen met een URA-status aan [medeverdachte 1] heeft geleverd, terwijl die [medeverdachte 1] geen vergunning had.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij vanaf 6 oktober 2016 tot en met 26 oktober 2017 in Nederland, meermalen, opzettelijk een handeling heeft verricht die er toe strekt een diergeneesmiddel af te leveren, terwijl deze handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel, immers heeft verdachte in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 2.20 van de Wet dieren en artikel 5.7 lid 1 Besluit diergeneesmiddelen, als houder van een vergunning voor de groot- en de kleinhandel (nummer [nummer] ), een hoeveelheid diergeneesmiddel met de URA status, waaronder
- Noromectin reg nl 10107, en
- Noromectin paste Horses reg nl 9986, en
- Equest Pramox orale gel reg nl 10399, en
- Equest orale ge; reg nl 9548, en
- Dectomax injectie reg nl 9844
afgeleverd aan [naam 1] , terwijl voornoemd persoon geen houder van een vergunning als bedoeld in artikel 5.7 lid 1 van het 'Besluit diergeneesmiddelen' was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2.19 van de Wet dieren. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 2.19 van de Wet dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
9 De beslissing
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 2.19 van de Wet dieren, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
- veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van 25.000,00 (vijfentwintigduizend) euro;
- bepaalt dat deze geldboete voor een gedeelte van € 10.000,00 (tienduizend) euro, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.
Buiten staat
Mr. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.