De kantonrechter overweegt dat [verweerder] zich pas ziek heeft gemeld nadat hij op de hoogte was geraakt van het feit dat Krehalon het onderhavige ontbindingsverzoek zou indienen. Immers, ter zitting is onbetwist gesteld dat de advocaat van Krehalon die mededeling op 3 juli 2019 heeft gedaan. [verweerder] heeft gesteld dat hij feitelijk al ziek was ten tijde van het incident en dat zijn gedrag voortkomt uit zijn ziekte. Het is aan [verweerder] om dit te bewijzen.
De kantonrechter overweegt dat onder ziekte moet worden verstaan een lichamelijk of geestelijke toestand of gebrek waardoor de werknemer verhinderd is arbeid te verrichten.
[verweerder] heeft een verklaring van de bedrijfsarts overgelegd waarin staat dat er aanwijzingen zijn voor beperkingen ten aanzien van de agressieregulatie en impulsbeheersing.
De kantonrechter merkt op dat het hier ‘slechts’ gaat om aanwijzingen en dus geen vaststelling en dat de bedrijfsarts niet aangeeft dat dit mogelijk ten tijde van het incident ook al het geval was. Aan Krehalon kan daarom niet worden tegengeworpen dat zij [verweerder] op 19 juni 2019 vanuit een oogpunt van ziekte anders had moeten benaderen dan zij gedaan heeft, aangezien daar geen aanwijzingen voor waren. Ook wanneer de kantonrechter aan zou nemen dat ten tijde van het incident sprake was van een beperking in de agressieregulatie en impulsbeheersing (en daarvoor zijn in de onder 2.2 geschetste voorgeschiedenis van [verweerder] best aanknopingspunten te vinden), dan is hiermee nog niet gezegd dat er sprake is van ziekte. Een gebrekkige agressieregulatie of impulsbeheersing is naar het oordeel van de kantonrechter geen ziekte, in die zin dat er geen objectief medische oorzaak hiervoor is vastgesteld of daar zelfs maar een aanwijzing voor is. Hiermee verschilt de onderhavige zaak van de door [verweerder] aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (ECLI:RBNHO:2018:3655); daar was immers wel een ziekte vastgesteld en had bovendien de bedrijfsarts de werknemer met terugwerkende kracht ziek verklaard.
In deze zaak is ook in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat een gebrekkige agressieregulatie of impulsbeheersing in de weg staat aan het verrichten van werk. Aldus is niet voldoende onderbouwd dat het gedrag van [verweerder] tijdens het incident in verband staat met ziekte. Dit wordt niet anders doordat [verweerder] tijdens de zitting heeft verteld dat hij aan [Y] al verschillende keren had verteld dat hij uit plichtsgevoel had afgezien van een ziekmelding, omdat hij zich in zijn kop niet goed voelde. Niet is immers geconstateerd of er toen sprake was van enige psychische ziekte, laat staan dat er een relatie met zijn gedrag tijdens het incident kan worden gelegd. De onderhavige zaak is niet vergelijkbaar met de door [verweerder] aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:RBDHA:2018:15437); daarin is immers niet gezegd dat het opzegverbod van toepassing is, maar is een afweging van belangen gemaakt, waarbij speelt dat de werkgever de werknemer niet meer terug zou zien op de werkvloer, omdat werknemer in het tweede ziektejaar zat en onderzoek plaatsvond naar re-integratie in het tweede spoor.
De kantonrechter is gelet op hetgeen hiervoor staat, van oordeel dat in dit geval het opzegverbod tijdens ziekte niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.