[verzoekster] stelt (subsidiair) dat zij op basis van de leerovereenkomst de eerste zeven maanden recht heeft op een vergoeding van € 347,00 bruto per maand, daar waar haar slechts een bedrag van € 173,50 door Multihulp is betaald, zodat zij nog recht heeft op een bedrag van 6 x 173,50 = € 1.041,00 bruto.
Multihulp stelt dat [verzoekster] werkzaam was op basis van een ‘dienstverband’ van 50% en dat zij daardoor slechts aanspraak kan maken op de helft van het in de CAO vastgestelde zakgeld van € 347,00 op fulltimebasis, zijnde een bedrag van € 173,50 wat zij ook daadwerkelijk heeft ontvangen.
De zakgeldregeling, voorkomende in de leerovereenkomst, komt exact overeen met de in de CAO opgenomen bepaling in artikel 3.18 van die cao (zie 2.3.). Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. In de CAO wordt aangegeven dat je tijdens een voorbereidende periode, waarvan in casu sprake is, aanspraak hebt op een zakgeld van € 347,00 bruto per maand. In tegenstelling tot regeling met betrekking tot de stagevergoeding die in de CAO expliciet is gebaseerd op een voltijdstage van gemiddeld 4 dagen per week, wordt in de regeling met betrekking tot de voorbereidende periode dit onderscheid niet gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] tijdens de voorbereidende periode dan ook aanspraak op een zakgeld van € 347,00 bruto per maand. Het hierop gebaseerde subsidiaire verzoek van [verzoekster] is dan ook voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de hierover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift, te weten 26 september 2019.