4.3.4
Het oordeel van de rechtbank
Bestuurderschap verdachte
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 248a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onder bestuurder van een rechtspersoon mede begrepen wordt, zij die feitelijk optreden als bestuurder van een rechtspersoon. Hoewel verdachte niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode stond ingeschreven als bestuurder van [bedrijf 1] , kan hij derhalve desalniettemin als bestuurder worden aangemerkt indien hij wel feitelijk als zodanig heeft opgetreden.
Verdachte is een aantal keren gehoord door opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD.15 Hieronder worden de, in het kader van het bestuurderschap, meest relevante verklaringen weergegeven:
- -
‘Ik ben destijds als ondernemer begonnen met het ontwikkelen van projecten, gericht op de zorg.’
- -
‘Ik heb, op advies van deskundigen, in 2009/2010, voor mijzelf een nieuwe bedrijfsstructuur opgericht. Dat werd uiteindelijk [bedrijf 2] B.V., met daaronder [bedrijf 1] en ten minste vijf residenties waarin in drie zorg werd verleend.’
- -
‘Ik verklaar dat ik de vaststellingsovereenkomst met de [kerk] heb getekend, waarbij ik met al mijn gelieerde bedrijven verbonden zou zijn met de [kerk] .’
- -
‘ [naam 4] is tot september/oktober 2013 mijn vertrouwenspersoon geweest. [naam 4] is zelfs gevolmachtigd geworden voor bijna al mijn bedrijven.’
- -
‘Ik was grotendeels betrokken met [bedrijf 1] middels de aandeelhoudersvergaderingen die [naam 2] uitschreef.’
- -
‘Ik weet niet meer precies welke bedrijven van mij voor de juridische kosten betalingen hebben gedaan. Door de betalingen voor de juridische kosten zijn er namelijk verschillende rekening-courantverhoudingen ontstaan tussen mijn verschillende ondernemingen.’
- -
‘Ik vertelde aan [medeverdachte] en [naam 3] dat ik me afvroeg wat ik met [bedrijf 1] aan moest. Ik vertelde hen dat ik dacht dat [bedrijf 1] rijp was voor een faillissement.’
- -
‘ [medeverdachte] en [naam 3] gaven aan [bedrijf 1] van mij te willen kopen.’
- -
‘Ik zelf was hier wel blij mee, want ik wilde graag van [bedrijf 1] af.’
Ook zijn enkele oud-werknemers van [bedrijf 1] gehoord, onder wie [naam 4] (hierna: [naam 4] ). Volgens [naam 4] had verdachte vanaf 2012 de feitelijke leiding binnen [bedrijf 1] . [naam 4] heeft verklaard dat de facturen van [bedrijf 1] werden opgemaakt in opdracht van [naam 2] of verdachte. De aangiften omzetbelasting werden gedaan in overleg met hemzelf en verdachte. Verder heeft [naam 4] verklaard dat er diverse bestuurswisselingen plaatsvonden om verdachte achter de schermen te houden.16
[naam 2] heeft verklaard dat zij in november 2010 als adjunct-directeur aan het werk is gegaan bij [bedrijf 1] . Verdachte was volgens haar echter de feitelijk leidinggevende. Hij maakte altijd de beslissingen binnen [bedrijf 1] . Verder heeft [naam 2] verklaard dat verdachte alle facturen bekeek voordat deze werden verstuurd. Over de aangiften omzetbelasting heeft [naam 2] verklaard dat [naam 5] (hierna: [naam 5] ) of [naam 6] (hierna: [naam 6] ) daarvoor
verantwoordelijk waren, maar dat altijd alles in opdracht van verdachte ging.17
[naam 7] (hierna: [naam 7] ) heeft verklaard dat de inkomende en uitgaande facturen altijd langs verdachte gingen. Hij gaf dan een akkoord. Dat was ook zo toen [naam 2] directeur was. Door [naam 7] is daarnaast verklaard dat er zoveel rekeningcouranten waren tussen de verschillende bedrijven van verdachte dat hij soms weleens het idee had dat alleen verdachte het begreep. [naam 7] deed overboekingen altijd in opdracht van verdachte. De aangiften omzetbelasting werden volgens [naam 7] verzorgd door [naam 5] , maar de aangiften werden vóór verzending besproken met verdachte en [naam 4] . [naam 2] is ook een tijdje bestuurder geweest van [bedrijf 1] , maar verdachte was degene die altijd aan de touwtjes trok in de verschillende bv’s. Uiteindelijk was het altijd verdachte die de beslissingen nam, aldus [naam 7] .18
[naam 1] heeft verklaard dat verdachte haar heeft gevraagd om bestuurder van [bedrijf 1] te worden. [naam 1] is daarmee akkoord gegaan. Ze denkt dat dit ergens in 2009/2010 geweest is en heeft geduurd tot 2013. In de praktijk veranderde er volgens [naam 1] helemaal niets. Verdachte bleef bestuurder en zij zorgde voor de cliënten. Over de periode 2011 tot 2013 heeft [naam 1] verklaard dat alles wat getekend moest worden langs verdachte ging. Er ging niets zomaar de deur uit zonder dat verdachte het had gezien.19
[naam 8] (hierna: [naam 8] ), werkzaam bij [bedrijf 3] B.V., heeft verklaard dat [bedrijf 1] het bedrijf van verdachte was. Voor [bedrijf 3] B.V. waren verdachte en [naam 4] een aanspreekpunt binnen [bedrijf 1] . Volgens [naam 8] hadden verdachte en [naam 4] vanaf 1 januari 2012 de feitelijke leiding binnen [bedrijf 1] .20
Op 13 februari 2012 heeft [naam 8] een e-mail gestuurd naar [naam 9] (hierna: [naam 9] ), eveneens werkzaam bij [bedrijf 3] B.V.. In deze e-mail doet [naam 8] een voorstel over de financiële afwikkeling inzake project Groenlo. [naam 9] heeft hierop per
e-mail laten weten dat hij zich kan vinden in de voorgestelde aanpak en vraagt aan verdachte: ‘[verdachte] , laat jij ook weten dat je akkoord gaat, zodat [naam 8] het conform het voorstel kan afwikkelen.’ Op 14 februari 2012 heeft verdachte per e-mail gereageerd: ‘Beste [naam 9] en [naam 8] , gisteren hebben we het besproken en wellicht ten overvloede bevestig ik nog even dat ik met de afronding kan instemmen.’21
[naam 5] , boekhouder van [bedrijf 1] , heeft op 18 april 2012 een e-mail gestuurd naar
verdachte, [naam 4] en [naam 6] . Deze e-mail houdt in: ‘Hoi [verdachte] en [naam 4] , als alle
omzetbelasting direct wordt aangegeven moet er een bedrag worden voldaan groot
€ 178.783,00. Andere opties zijn de factuur nog niet aangeven inzake ontwikkeling project Groenlo (€ 805.000,00), wat resulteert in een te betalen bedrag aan omzetbelasting van
€ 25.833,00 of de factuur nog niet aangeven naast de bovengenoemde ook de voorschot factuur inzake het volgende project (€ 112.500,00), wat resulteert in een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 4.458,00. Ik hoor graag van jullie voor welke optie gekozen gaat worden.’ Op 26 april 2012 heeft [naam 5] de volgende e-mail naar verdachte, [naam 7] en [naam 4] gestuurd: ‘Beste heren, graag zou ik op onderstaande email een reactie ontvangen of de aangiften akkoord zijn (te betalen bedragen) en welke optie gekozen gaat worden bij de aangifte van de FE [bedrijf 2] B.V.? Ik weet niet hoe het e.e.a. met de liquiditeiten zit.’ Diezelfde dag heeft verdachte per e-mail gereageerd en schrijft hij aan [naam 5] : ‘OW wordt verschoven. De rest moet betaald worden.’22
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij had begrepen dat verdachte de auto, volgens hem de Peugeot die vier of vijf keer is doorverkocht, zelfstandig had laten overschrijven. [medeverdachte] had verdachte gezegd dat dat volgens hem niet kon.23
Verdachte heeft daarnaast tijdens de zitting op 19 december 2019 verklaard dat hij de auto met kenteken [kenteken 5] heeft laten overschrijven.24
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte actieve bemoeienis had met de aangiften omzetbelasting, opdrachten gaf tot overboekingen en het maken van facturen, de facturen vervolgens bekeek en akkoord gaf, toestemming verleende voor de financiële afwikkeling van een project en ook voor het overige de beslissingen nam. Verdachte trad dus, ook toen hij niet was ingeschreven als bestuurder van [bedrijf 1] , feitelijk op als bestuurder van [bedrijf 1] , Bovendien sprak verdachte ook tegenover de opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD over [bedrijf 1] alsof het zijn bedrijf was. Dit alles leidt ertoe dat verdachte vanaf de oprichting van [bedrijf 1] tot en met 30 april 2014 als bestuurder van [bedrijf 1] kan worden aangemerkt.
De onttrekkingen aan de boedel
De rechtbank stelt voorop dat van onttrekking van een goed aan de boedel sprake is als een
vermogensbestanddeel dat rechtens onder bereik en beheer van de curator in het faillissement behoort te komen, voorafgaand aan, tijdens of na het faillissement buiten zijn bereik en beheer wordt gesteld.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit het HSB systeem (kenteken-informatie via fiscaalnummer) van de Belastingdienst blijkt over de tenaamstelling van de auto’s met de volgende kentekens als volgt:
[kenteken 1] van 30 oktober 2012 tot en met 22 maart 2013 op naam van [bedrijf 1] ,
vanaf 23 maart 2013 op naam van [medeverdachte]25
[kenteken 2] van 20 maart 2012 tot en met 9 april 2013 op naam van [bedrijf 1] , van 10
april 2013 tot en met 19 november 2013 op naam van [naam 3]26
[kenteken 3] van 13 oktober 2010 tot en met 28 november 2013 op naam van
[bedrijf 1] , van 29 november 2013 tot en met 7 januari 2015 op naam van [naam 10]27
[kenteken 4] van 27 maart 2013 tot en met 30 december 2013 op naam van [bedrijf 1] ,
van 31 december 2013 tot en met 1 december 2015 op naam van verdachte28
[kenteken 5] van 13 april 2011 tot en met 29 april 2014 op naam van [bedrijf 1] , van
30 april 2014 tot en met 23 mei 2014 op naam van [bedrijf 2] B.V., van 24 mei 2014 tot en met 4 juni 2014 op naam van verdachte, van 5 juni 2014 tot en met 16 augustus 2015 op naam van [naam 11] en vanaf 17 augustus 2015 op naam van [naam 12]29
De rechtbank stelt vast dat de in de tenlastelegging betrokken auto’s allemaal op naam van [bedrijf 1] hebben gestaan en gedurende het jaar voorafgaand aan het faillissement van [bedrijf 1] of, voor zover het de auto met kenteken [kenteken 5] betreft, kort ná het faillissement van [bedrijf 1] op naam van anderen zijn gezet, te weten op naam van verdachte, een familielid van hem, [medeverdachte] of diens broer [naam 3] . Verdachte heeft gesteld dat de auto’s met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] onderdeel uitmaakten van een verrekening en dat voor de auto’s met kentekens [kenteken 4] en [kenteken 5] is betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter onvoldoende aannemelijk geworden. Het dossier bevat immers geen overeenkomsten waaruit blijkt van verrekening, en evenmin facturen of bankafschriften waaruit blijkt van betaling aan [bedrijf 1] , zoals door verdachte gesteld. Dat tegenover de onttrekking van de auto’s een (al dan niet boekhoudkundige) vergoeding stond, is dan ook niet gebleken. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de auto’s aan het vermogen van [bedrijf 1] zijn onttrokken en buiten het bereik en beheer van de curator zijn gebracht.
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
De rechtbank stelt voorop dat met de woorden ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten
van de schuldeisers’ tot uitdrukking wordt gebracht dat verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, in welk verband voorwaardelijk opzet voldoende is. Voor het bewijs van het opzet is dus ten minste vereist dat de handeling van verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan (vgl. Hoge Raad 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:166 en Hoge Raad 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691). De handeling van verdachte moet hebben kunnen leiden tot benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Van benadeling is sprake als ten gevolge van de handeling het actief van het faillissement – de failliete boedel – minder is dan het anders zou zijn geweest, waardoor het (nog meer) ontoereikend is geworden om alle schuldeisers in het faillissement daaruit te betalen. Verdachte heeft aangevoerd dat hij het faillissement niet zag aankomen. Hij beroept zich aldus op het ontbreken van opzet.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
[naam 1] heeft verklaard dat zij in maart 2013 is ontslagen. Verdachte vertelde dat hij haar niet
meer kon betalen.30
[naam 7] heeft verklaard dat hij tot 1 februari 2013 in dienst was bij [bedrijf 1] . Hij is toen samen met andere personeelsleden uit dienst gegaan, omdat de liquiditeit van [bedrijf 1] laag was en er geen zicht was op nieuwe opdrachten. Op dat moment konden niet alle personeelsleden meer betaald worden en moesten er dus mensen vertrekken, aldus [naam 7] .31
[naam 4] heeft verklaard dat verdachte in maart 2013 aangaf dat er bezuinigd moest worden op personeel. De personeelskosten moesten betaald worden, maar de juridische kosten eveneens. Daarom is er op personeel bezuinigd. In die tijd waren ook de projecten minder geworden. Verdachte was al een aantal keren negatief in het nieuws geweest. Hierdoor wilden verschillende partijen niet meer investeren in [bedrijf 1] en waren er dus minder projecten en minder personeel nodig.32
Tijdens de zitting op 19 december 2019 is aan verdachte gevraagd wanneer hij het idee had dat het faillissement van [bedrijf 1] in zicht was. Verdachte gaf aan dat hij dat idee had toen de ontwikkelingsmedewerkers weggingen. Dat was op 1 april 2013. Verder heeft verdachte tijdens deze zitting verklaard dat de auto’s zijn overgedragen, omdat hij wilde voorkomen dat [bedrijf 1] meer schulden zou krijgen.33
Op grond van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte het faillissement van [bedrijf 1] in elk geval in maart 2013 zag aankomen. Desondanks heeft hij in het zicht daarvan vier auto’s en tijdens dat faillissement één auto van [bedrijf 1] laten overschrijven zonder dat daar een juridische verplichting, of een geldelijke vergoeding tegenover stond. Schuldeisers zijn daardoor in hun verhaalsmogelijkheden geschaad. Dit leidt ertoe dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers als bestuurder van [bedrijf 1] de genoemde vijf auto’s aan de boedel heeft onttrokken.
Op grond van artikel 3:15i van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, verplicht om van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep – kort gezegd – een deugdelijke administratie te voeren. Uit vaste jurisprudentie volgt dat daaraan is voldaan als de boekhouding van een zodanig niveau is dat men snel inzicht kan krijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment en deze posities en de stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de onderneming, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie. Naast de debiteuren- en crediteurenpositie en de stand van de liquiditeiten kunnen ook andere elementen van belang zijn voor het antwoord op de vraag of de boekhouding aan de daaraan te stellen eisen voldoet (vgl. Hoge Raad 11 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0994 en Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2932).
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Curator Gunning heeft verklaard dat de administratie van [bedrijf 1] niet op orde was. Volgens hem is dat gebeurd onder het bewind van verdachte en van [medeverdachte] . Curator Gunning heeft [medeverdachte] verschillende malen aangesproken. [medeverdachte] gaf daarop aan dat hij geen verdere administratie had. Er is nooit een volledig inzicht gegeven in de administratie van [bedrijf 1] , niet door verdachte en niet door [medeverdachte] , aldus curator Gunning. Hij heeft verder verklaard dat hij enkel een verhuisdoos met inkoopfacturen en bankafschriften heeft ontvangen van de advocaat van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft deze stukken, onder dreiging van een kort geding, ontvangen van verdachte.34
In het door curator Gunning opgestelde derde faillissementsverslag staat dat hij zowel verdachte als [medeverdachte] heeft verzocht en gesommeerd de volledige administratie aan hem te overhandigen. Onder druk van rechtsmaatregelen heeft verdachte een deel van de financiële administratie afgegeven aan [medeverdachte] , die deze op zijn beurt aan curator Gunning heeft afgegeven. Dit is echter nog steeds niet de volledige administratie die nodig is om inzicht te krijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie en de stand van liquiditeiten. Zo ontbreken de btw-aangiftes, de projectadministratie, begrotingen en calculaties, notulen, contracten c.q. overeenkomsten zoals overeenkomsten waarin de rekening-courantverhoudingen staan geregeld, zowel tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. als tussen [bedrijf 1] en andere gelieerde (rechts)personen, managementovereenkomsten en exploitatieovereenkomsten, brieven, correspondentie in het algemeen, waaronder e-mailberichten, en een balans en staat van baten en lasten.35
Verdachte heeft meermalen verklaard dat hij aan [medeverdachte] de volledige administratie heeft gegeven die aanwezig was.36
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij, als ‘geschäftsführer’ van [bedrijf 5] , akkoord ging met de overdracht van de aandelen in [bedrijf 1] van [bedrijf 2] B.V. naar [bedrijf 5] zonder daarbij in het bezit te komen van de financiële administratie van [bedrijf 1] of die administratie in te zien. De overdracht ging namelijk, omdat verdachte een goede vriend van hem was, in goed vertrouwen.37
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat geen deugdelijke, want geen volledige, administratie is gevoerd van [bedrijf 1] , als gevolg waarvan geen redelijk inzicht kon worden verkregen in de vermogenspositie van [bedrijf 1] . Nu verdachte, gelet op het voorgaande, de feitelijk leidinggevende was van [bedrijf 1] , is hij hiervoor (mede) verantwoordelijk.
De rechtbank stelt, op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, verder vast dat [medeverdachte] geen boekenonderzoek heeft verricht voorafgaand aan de overname van [bedrijf 1] . In plaats daarvan ging hij akkoord met de overname zonder enig inzicht in de financiële administratie. Hij heeft de financiële administratie ook ten tijde van de aandelenoverdracht niet overhandigd gekregen. Na de aandelenoverdracht heeft verdachte alsnog, naar eigen zeggen de volledige, administratie aan [medeverdachte] gegeven. Vervolgens heeft [medeverdachte] deze administratie aan curator Gunning overhandigd, waarna door laatstgenoemde is geconstateerd dat een grote hoeveelheid stukken ontbreekt. Uit de overgelegde stukken kon geen inzicht in de rechten en plichten van de failliete onderneming worden verkregen, omdat onder meer de btw-aangiftes, de projectadministratie, begrotingen en calculaties, notulen, contracten c.q. overeenkomsten, zoals overeenkomsten, ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank was [medeverdachte] vanaf het moment dat hij (middellijk) bestuurder werd van [bedrijf 1] direct verantwoordelijk voor het hebben van een financiële administratie. Door akkoord te gaan met een aandelenoverdracht zonder overhandiging en controle vooraf van de volledige bedrijfsadministratie, heeft [medeverdachte] de aanmerkelijke kans aanvaard dat de achteraf verkregen administratie incompleet zou zijn, zodat hij niet meer dan dat aan de curator zou kunnen overhandigen. Op basis van de aangifte van curator Gunning staat wel vast dat verdachte niet meer dan een incomplete administratie via [medeverdachte] bij de curator Gunning heeft afgegeven. Daarbij komt dat beide verdachten reeds enkele malen met elkaar over de situatie van [bedrijf 1] hadden gesproken en tot de conclusie kwamen dat een faillissement vrijwel onafwendbaar was. Dit samenstel van handelen leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat tussen verdachte en [medeverdachte] sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking voor zover het gaat om het tevoorschijn brengen van de administratie. Daarmee acht de rechtbank ten aanzien van het tevoorschijn brengen van de administratie het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Onder het kopje ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers’ is al vastgesteld dat verdachte het faillissement van [bedrijf 1] zag aankomen. Nu hij ondanks deze wetenschap heeft nagelaten om maatregelen te nemen om de administratie deugdelijk te voeren en tevoorschijn te brengen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens schuldeisers in het faillissement benadeeld. De curator in het faillissement zou immers zonder deugdelijke administratie niet in staat zijn om de rechten en plichten van de failliete onderneming te kennen en ten behoeve van de schuldeisers van [bedrijf 1] uit te oefenen.
Dat verdachte administratie van [bedrijf 1] niet heeft bewaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen, nu niet is gebleken dat stukken die wel ooit zijn opgemaakt, uit de administratie zijn verdwenen.
Gelet hierop acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde als hierna zal worden bewezenverklaard wettig en overtuigend bewezen.