4.1.
De kantonrechter komt op grond van de volgende overwegingen tot het oordeel dat Novon nog een bedrag van € 6.758,17 aan transitievergoeding moet nabetalen.
4.1.1.
Partijen verschillen van mening over de relevante duur van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Novon. En die duur van de arbeidsovereenkomst is mede bepalend voor de hoogte van de transitievergoeding. Bij de vaststelling van de duur van de arbeidsovereenkomst gaat het niet alleen om de tijd waarin de werknemer bij de laatste werkgever heeft gewerkt, maar ook om de duur van voorafgaande arbeidsovereenkomsten, indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn1. Dat wordt “opvolgend werkgeverschap” genoemd.
4.1.2.
Volgens jurisprudentie2 van de Hoge Raad moet de vraag of de nieuwe werkgever redelijkerwijs geacht moet worden ten aanzien van de verrichte arbeid de opvolger van de vorige werkgever te zijn, in de regel met “ja” worden beantwoord, indien enerzijds de nieuwe arbeidsovereenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, en anderzijds tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever.
4.1.3.
De kantonrechter is – gelet op de hiervoor genoemde criteria van de Hoge Raad – van oordeel dat er ten aanzien van de schoonmaakwerkzaamheden die [verzoekster] vanaf 2007 op het object Artez heeft verricht steeds sprake is geweest van opvolgend werkgeverschap tussen Novon en ISS. Daarvoor acht de kantonrechter de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
4.1.4.
Tussen partijen staat vast dat de werkzaamheden die [verzoekster] vanaf 2007 op het object Artez heeft verricht, ondanks de verandering van de werkgever, steeds dezelfde zijn gebleven. Daaruit kan gevoeglijk worden geconcludeerd, dat de arbeidsovereenkomst bij de nieuwe werkgever van [verzoekster] steeds wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eiste als de arbeidsovereenkomst bij de vorige werkgever.
4.1.5.
Ook de vraag of tussen de vorige werkgever en de nieuwe werkgever steeds zodanige banden hebben bestaan dat het door de vorige werkgever op grond van zijn ervaringen met [verzoekster] verkregen inzicht in haar hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever, beantwoordt de kantonrechter bevestigend, omdat:
- -
[verzoekster] door de nieuwe werkgever steeds (namelijk eerst in december 2008 van Novon door ISS en daarna op 1 februari 2014 van ISS door Novon) categorisch is overgenomen van de vorige werkgever, zonder toepassing van enige individuele selectie, maar op basis van in de cao vastgestelde criteria, die mede zien op de door [verzoekster] tijdens de voorgaande dienstbetrekking op hetzelfde object gedurende tenminste 1,5 jaar opgedane ervaring en de op die basis veronderstelde geschiktheid, en
- -
ISS en Novon niet zomaar concurrenten van elkaar waren (zoals in de zaak van het in voetnoot 2 genoemde arrest van de Hoge Raad het geval was), maar conculega’s in de schoonmaakbranche, die als werkgevers in het kader van de cao verbonden zijn om bij contractswisselingen als gevolg van heraanbesteding in de zin van artikel 38 van de cao, werknemers, die op het moment van de contractwisseling op het object werkzaam waren, een arbeidsovereenkomst aan te bieden.
4.1.6.
Omdat er dus sprake is van opvolgend werkgeverschap, moet voor de duur van de arbeidsovereenkomst, die op grond van art. 7:673 lid 4 BW3 bepalend is voor de hoogte van de transitievergoeding, de periode vanaf 10 mei 2007 in aanmerking worden genomen, toen [verzoekster] voor Novon met haar werkzaamheden op het object Artez begon.
4.1.7.
De vraag of er met betrekking tot de schoonmaakwerkzaamheden op het object Artez tussen Novon en ISS ook gesproken zou kunnen worden van een overgang van onderneming als bedoeld in art. 7:662 en 7:663 BW – zoals [verzoekster] heeft aangevoerd – laat de kantonrechter verder rusten, omdat dat verder toch geen effect meer heeft, naast hetgeen de kantonrechter hiervoor onder 4.1.6. heeft overwogen.
4.1.8.
Anders dan [verzoekster] ziet de kantonrechter geen reden om ook de periode vanaf 26 augustus 1993 tot 10 mei 2007 bij de relevante duur van de arbeidsovereenkomst te betrekken. [verzoekster] heeft gesteld dat zij in die periode werkte voor ISS op het object Oranjekazerne. Afgezien van het feit dat Novon betwist heeft dat [verzoekster] al vanaf 26 augustus 1993 in de schoonmaakbranche werkzaam is, is de kantonrechter van oordeel dat Novon, voor wat betreft de werkzaamheden die [verzoekster] op het object Oranjekazerne heeft verricht, niet als opvolgend werkgever kan worden aangemerkt.
4.1.9.
Ook deelt de kantonrechter niet de opvatting van [verzoekster] dat er vóór 10 mei 2007 tussen ISS en Novon sprake is geweest van een overgang van onderneming, waardoor de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op grond van art. 7:663 BW van rechtswege op Novon zouden zijn overgegaan. De kantonrechter heeft gelet op wat volgens art. 7:662 lid 2 sub a BW verstaan moet worden onder een overgang van een onderneming en de kantonrechter ziet in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd geen aanwijzingen dat er tussen ISS en Novon sprake is geweest van een overeenkomst. Weliswaar behoeft het begrip “overeenkomst” in dit verband niet heel strikt te worden opgevat, maar de kantonrechter ziet niets wat in de richting van een zekere wilsovereenstemming tussen ISS en Novon wijst.
4.1.10.
Tenslotte wijst de kantonrechter ook de opvatting van [verzoekster] van de hand dat de periode van 26 augustus 1993 tot 10 mei 2007 bij de arbeidsduur van [verzoekster] moet worden opgeteld, omdat dit arbeidsverleden als het ware zou zijn “versmolten” met de duur van de arbeidsovereenkomst vanaf 10 mei 2007. Die versmelting zou volgens [verzoekster] hebben plaatsgevonden toen ISS in december 2008 als gevolg van heraanbesteding het object Artez verwierf en opvolgend werkgever van [verzoekster] werd. [verzoekster] heeft voor haar versmeltingstheorie geen juridische grondslag aangevoerd. De kantonrechter wijst die versmeltingstheorie van de hand, omdat ISS en Novon ten aanzien van de verrichte arbeid op het object Oranjekazerne niet als opvolgend werkgevers kunnen worden aangemerkt.
4.2.
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat het subsidiaire verzoek van [verzoekster] kan worden toegewezen. De hoogte van het daarin genoemde bedrag van € 6.758,17 bruto heeft Novon niet bestreden. De toewijzing van wettelijke rente evenmin. Ook heeft Novon geen punt gemaakt van het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto specificatie op straffe van een dwangsom. De kantonrechter zal dit dan ook overeenkomstig het verzoek toewijzen.