De rechtbank Overijssel oordeelt dat het beslag op de spaarrekening, het salaris en de niet uitgekeerde pensioengelden van de 69-jarige man uit Almelo wordt opgeheven. Het beslag op zijn huis blijft in stand.
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van artikel 116, derde lid, Sv in verbinding met artikel 552a Sv van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1951 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
verder te noemen: klager.
1 Het verloop van de procedure
Het klaagschrift, gedateerd 11 december 2017, is op 14 december 2017 op de griffie van de rechtbank Den Haag ontvangen. Het is ingediend namens klager, door zijn raadsvrouw
mr. P. America, advocaat te Amsterdam. De Verkeerstoren van de rechtbank Den Haag heeft het klaagschrift op 29 september 2020 doorgestuurd naar de rechtbank Overijssel ter overname, omdat – naar deze rechtbank heeft begrepen – de strafzaak waar het hierna bedoelde conservatoir beslag verband mee houdt in behandeling was genomen door deze rechtbank en de behandeling van het klaagschrift bij de rechtbank Den Haag tot dat moment telkens was aangehouden. Partijen hebben verzocht om, althans hebben zich niet verzet tegen, overname van de behandeling van het klaagschrift door deze rechtbank.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94a Sv gelegd beslag op de volgende voorwerpen:
-
de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres] ;
-
een bedrag van € 27.945,31 onder de ING Bank N.V.;
-
salaris ter hoogte van € 3.748,39 per maand tot een totaalbedrag van € 49.496,53;
-
de pensioenvoorziening ter hoogte van € 1.702,08 per maand.
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over de onrechtmatigheid van de inbeslagneming en de disproportionaliteit van de omvang van het beslag ten opzicht van de geschatte ontnemingsvordering, alsmede over het uitblijven van een last tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zittingen van de meervoudige strafkamer van 15 oktober 2020, 15 februari 2021 en 1 maart 2021, gelijktijdig maar niet gevoegd met de behandeling in de strafzaak en de daaraan gekoppelde ontnemingsprocedure. Bij de behandeling zijn de officier van justitie mr. E.L. Edens, de officier van justitie mr. C.C.M. Poland, klager en de raadsvrouw gehoord.
De rechtbank heeft, naast het klaagschrift en het verhandelde ter zitting, kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen klager, in welke strafzaak de inbeslagneming heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de volgende stukken:
-
het verweerschrift van de officier van justitie d.d. 30 januari 2018;
-
de schriftelijke repliek van de officier van justitie d.d. 24 november 2020;
-
de schriftelijke dupliek van de raadsvrouw d.d. 31 december 2020.
2 De standpunten van klager, de raadsvrouw en de officier van justitie
De raadsvrouw heeft ter zitting het klaagschrift toegelicht. De raadsvrouw heeft toegelicht dat het beslag op de pensioengelden inmiddels is opgeheven, maar dat een bedrag van € 10.212,- aan niet betaalde pensioenuitkeringen is ingehouden en dus nog beslagen is. Het beslag op het woonhuis heeft een waarde van € 171.500,- en het totale resterende conservatoir beslag heeft een waarde van € 259.153,-. De raadsvrouw heeft verzocht het conservatoir beslag op te heffen voor zover het betreft het bedrag dat de door de rechtbank opgelegde ontnemingsmaatregel of geldboete overtreft.
Het standpunt van de officier van justitie luidt samengevat dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. De WOZ-waarde van het woonhuis bedroeg, aldus de officier van justitie, op peildatum 1 januari 2016 € 214.000,-. De restschuld van de hypotheek bedraagt € 103.500,-. Op het in beslag genomen salaris is de beslagvrije voet toegepast, evenals op de in beslag genomen pensioengelden. Omdat sprake was van een verdenking van een misdrijf van de vijfde geldboetecategorie, namelijk passieve omkoping (artikel 328ter Sr) en schending van beroepsgeheim (artikel 273 Sr), en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechtbank zou komen tot een geldboete of toewijzing van een ontnemingsvordering, is het beslag gerechtvaardigd. Omdat met de vermelding van het maximumbedrag in de machtiging (in casu € 152.000,-) niet is beoogd het maximale bedrag aan te geven waarvoor het beslag mag worden gelegd en er momenteel voorwerpen met een waarde van in totaal (ongeveer)
€ 191.245,90 conservatoir zijn beslagen, kan naar de mening van de officier van justitie het beslag niet als disproportioneel worden bestempeld.
3 De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.
4 De ontvankelijkheid
Het klaagschrift is ontvankelijk.
5 De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Het beklag richt zich tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv, tweede lid, Sv. De rechtbank dient te onderzoeken a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b) of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Feiten en omstandigheden
De rechter-commissaris heeft op 25 april 2017 op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen klager. In het kader van dat onderzoek is op grond van artikel 94a, tweede lid, Sv conservatoir beslag gelegd op de hiervoor genoemde voorwerpen.
Overwegingen
Bij vonnis van heden van deze rechtbank is klager veroordeeld wegens het misdrijf: anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan, een gift of belofte aannemen dan wel vragen, meermalen gepleegd. Eveneens bij vonnis van heden is aan klager een ontnemingsmaatregel opgelegd tot betaling van € 105.272,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hiervoor genoemd misdrijf.
Het beslag op de pensioenvoorziening is inmiddels opgeheven. Het beslag op de reeds ingehouden pensioenuitkeringen, het salaris en de ING-spaarrekening, met een totale waarde van (€ 10.212,- + € 49.496,53 + € 27.945,31 = € 87.653,84) waarover wordt geklaagd, is gehandhaafd. Over de restwaarde van het woonhuis is een verschil van mening. Evenals de officier van justitie neemt de rechtbank de WOZ-waarde van de woning (peildatum 1 januari 2016), te weten € 110.500,-, als uitgangspunt. Partijen hebben niets aangevoerd over de huidige executiewaarde van de woning, maar gelet op de prijsstijging op de woningmarkt sinds 1 januari 2016 gaat de rechtbank er redelijkerwijs van uit dat de restwaarde van de woning momenteel hoger is dan het bedrag dat klager moet betalen uit hoofde van de ontneming. Het beslag op het woonhuis blijft om die reden gehandhaafd ter verrekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het overige beslag, te weten op de ING-spaarrekening, het salaris en de niet uitgekeerde pensioengelden, zal worden opgeheven, omdat het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet.
6 De beslissing
De rechtbank verklaart het klaagschrift
-
gegrond voor wat betreft het beslag, waarover wordt geklaagd, op de ING-spaarrekening (€ 27.945,31), het salaris (€ 49.496,53) en de niet uitgekeerde pensioengelden (€ 10.212,-) en heft het op grond van artikel 94a Sv daarop gelegd beslag op;
-
De rechtbank verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. van Berlo en
mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2021.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: