RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 9066314 CV EXPL 21-1051
Vonnis in kort geding van 6 april 2021
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde mr. S.M.C. Verheyden,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INDOORUITSTROOM RECRUITMENT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Nieuwegein,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. E. Blaauboer.
Partijen worden hierna [A] en IR genoemd.
11 Boetebepaling
De werknemer is van rechtswege in gebreke indien hij in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 5.7, 5.8, 6, 8 en 9 handelt en zal uitdrukkelijk in afwijking van artikel 7:650 lid 3 BW voor iedere overtreding een voor werkgever bestemde boete verbeuren waarvan het bedrag overeenkomst met € 5.000 per overtreding en € 500 voor iedere dag dat overtreding of de niet nakoming voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om in plaats van de boete volledige schadevergoeding te verlangen.’
2.6.
In een addendum bij de arbeidsovereenkomst hebben partijen afgesproken dat de aandeelhouders van IR, [X] en [Y] , aan [A] 4,9% van de aandelen (ieder 2,45%) zullen overdragen aan [A] op de volgende wijze:
‘3. De aandelen zullen in 3 fasen worden overgedragen bij het behalen van de in lid 4 beschreven resultaten:
a. 1,63% na 1,5 jaar
b. 1,63% na 3 jaar
c. 1,63% na 4,5 jaar
4. De aandelen worden door de aandeelhouders gefinancierd bij onderstaande behaalde persoonlijke resultaten:
a. Van 15 februari 2019 tot 15 augustus 2019: 4 concrete plaatsingen
b. Van 15 augustus 2019 tot 15 februari 2020: 6 concrete plaatsingen
c. Van 15 februari 2020 tot 15 februari 2021: 16 concrete plaatsingen
d. Van 15 februari 2021 tot 15 februari 2022: 22 concrete plaatsingen
Concrete plaatsingen zijn plaatsingen door werknemer bij werving en selectie opdrachten en interim kandidaten die langer dan 3 maanden aan het werk zijn binnen een betaalde opdracht. Bij plaatsing interim kandidaat naar een nieuwe opdracht telt deze weer opnieuw als plaatsing (langer dan 3 maanden).’
2.7.
Met ingang van 1 september 2019 zijn [A] en IR een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan. De bedingen, zoals hierboven vermeld onder 2.5, zijn gelijkluidend overgenomen in deze arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ook het addendum blijft gelijkluidend gelden tussen partijen.
2.8.
Bij brief van 11 februari 2020 heeft IR aan [A] een salarisverhoging bevestigd ad € 250,00 bruto per maand vanaf 1 februari 2020. Verder heeft IR in die brief bevestigd dat het eerste deel van de aandelen (1,63%) eerder zal worden overgedragen in verband met de door [A] behaalde resultaten binnen IR. In verband met de onterechte uitschrijving uit het Handelsregister van de medeaandeelhouder [X] Beheer B.V. heeft dit voornemen tot overdracht vertraging opgelopen. Bij beschikking van 16 juni 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant voor recht verklaard dat het eerder onterecht genomen ontbindingsbesluit ten aanzien van [X] Beheer B.V. rechtsgeldig is herroepen. Door deze beschikking was de weg weer vrij om tot overdracht van een deel van de aandelen in IR over te gaan. Tot een overdracht van de aandelen in de hiervoor bedoelde zin is het niet gekomen.
2.9.
Vanaf september 2020 is tussen partijen meerdere keren gesproken over de beoogde participatie van [A] in IR en de arbeidsvoorwaarden. Per e-mailbericht van 5 oktober 2020 heeft [A] de volgende arbeidsvoorwaarden voorgesteld: salaris van € 6.850,00 per maand, pensioenbijdrage van € 835,00 per maand, autokostenbijdrage van € 975,00 per maand en een winstdeling van 20%. IR heeft met dit voorstel niet ingestemd en heeft – na verschillende gesprekken en onderhandelingen tussen partijen – op 14 november 2020 het volgende tegenvoorstel op tafel gelegd:
‘(…)
Per 1 januari 2021 wordt het salaris vastgesteld op € 5.000 bruto per maand.
Pensioen wordt volgens voorstel de 80% waarvan 50% voor kosten van [A] . (…)
Er wordt een leaseauto aangeboden per 1-6-2021.
Bij behalen van afgesproken doelstelling tot feb 2021 wordt er een extra maandsalaris uitgekeerd. Dit zal voor deze periode in april worden uitgekeerd.
De doelstellingen van 2021 zullen voor 1 januari worden vastgesteld en zullen per jaar voor het lopende jaar worden afgesproken. Het vaststellen van de behaalde bonus wordt per januari gedaan. Wanneer deze bonus wordt behaald wordt deze in februari van het volgende jaar uitgekeerd.
De aandelentransactie wordt conform eerder gemaakte afspraak uitgevoerd (4,9%).’
2.10.
Partijen hebben geen overeenstemming over de arbeidsvoorwaarden bereikt. Op 30 november 2020 heeft [A] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 januari 2021. Ter afwikkeling van het dienstverband heeft IR naast de gebruikelijke afrekening een bedrag van € 7.000,00 voldaan in het kader van de aandelenwaarde.
2.11.
Op 10 december 2020 heeft de heer [B] , verbonden aan Madebymousses, een klant van IR, aan [A] gevraagd of [A] iets kan betekenen in de zoektocht naar een medior/senior front-end developer. In reactie daarop heeft [A] per e-mail aan [B] laten weten: ‘Hoi [B] , ik begin 1 januari bij nedec en ga die aanvraag daar oppakken. (…)’
2.12.
Met ingang van 1 januari 2021 is [A] in dienst getreden bij Nedec in Zwolle.
2.13.
Per e-mail van 5 januari 2021 heeft [A] , door gebruikmaking van zijn zakelijke e-mailadres van Nedec, aan de heer [C] , verbonden aan Mosadex geschreven:
‘(…) Graag wil ik een afspraak met je plannen. Ik ben je/jullie wel wat uitleg schuldig. Dat ga ik proberen te combineren met een afspraak [D] . Kun jij me wat voorsteldata sturen? Ik hoor graag wanneer het je schikt.
En ik ben benieuwd of je nog vacatures hebt die dringend zijn. Graag zet ik mijn zoektochten voor je verder. In ieder geval heb ik een hele goede logistieke man beschikbaar in Noord Brabant. Zoek je dat nog?’
Mosadex is een klant, die diensten afneemt van IR en ook handelt onder de namen NDS en DA Drogist.
3 Het geschil
In conventie:
3.1.
[A] heeft gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. IR veroordeelt tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000,00 per maand in de maanden januari 2021 tot en met december 2021, waarbij:
a. de totaalsom van de vergoedingen met betrekking tot de periode van januari 2021 tot en met de maand waarin vonnis wordt gewezen moet worden voldaan binnen twee weken na de datum van het vonnis;
b. de vergoeding over de daarop volgende maanden moet worden voldaan op de 25e van de desbetreffende maand;
2. de werking van het tussen partijen geldende relatiebeding opschort met ingang van de dag van het vonnis tot 31 december 2021;
3. IR veroordeelt in de kosten van procedure.
3.2.
IR heeft de afwijzing van de vordering bepleit.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
IR heeft gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
[A] gebiedt om gedurende de looptijd van het relatiebeding zich te onthouden van overtreding van het relatiebeding, zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de overtreding van het relatiebeding na betekening van het vonnis voortduurt;
-
[A] gebiedt om zich te onthouden van overtreding van het geheimhoudingsbeding, zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de overtreding van het geheimhoudingsbeding na betekening van het vonnis voortduurt;
-
[A] veroordeelt om als voorschot aan IR een bedrag te betalen van € 5.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling;
-
[A] veroordeelt in de kosten van de procedure, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.5.
[A] heeft de afwijzing van de vordering bepleit.
3.6.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang is niet betwist en vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
In dit kort geding dient beoordeeld te worden of de vorderingen van [A] een zodanige kans van slagen hebben in een eventuele bodemprocedure dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door hem gevorderde voorlopige maatregelen gerechtvaardigd voorkomt. Daarbij zal de kantonrechter uitgaan van de door partijen gepresenteerde feiten en omstandigheden en het daaromtrent gevoerde debat, zonder nadere bewijslevering, omdat een kort gedingprocedure zich daarvoor niet leent.
Vergoeding op grond van artikel 7:653 lid 5 BW
4.3.
[A] heeft primair gevorderd dat de kantonrechter hem een billijke vergoeding toekent als bedoeld in artikel 7:653 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [A] stelt ter onderbouwing van die vordering dat hij belemmerd wordt door het relatiebeding, omdat hij de door hemzelf ingebrachte relaties niet kan benaderen. In zijn nieuwe dienstbetrekking bij Nedec ontvangt [A] weliswaar een maandelijks salaris van € 5.000,00 bruto, maar van een bonusuitkering is geen sprake en evenmin heeft hij recht op dividend, waar hij bij een aandelenbelang in IR wel recht op zou hebben gehad. Dat maakt dat [A] te maken heeft met een flink verlies aan inkomsten. Omdat [A] zijn eigen relaties niet mag benaderen, wordt hij ook in de uitoefening van zijn functie bij Nedec beperkt, omdat hij ook daar commercieel succesvol dient te zijn om zijn positie te behouden.
4.4.
IR heeft betwist dat zij gehouden is om aan [A] een billijke vergoeding te betalen uit hoofde van artikel 7:653 lid 5 BW. Artikel 7:653 lid 5 BW geldt voor de situatie dat het relatiebeding gehandhaafd moet blijven vanwege grote en redelijke belangen van de werkgever, maar de werknemer door handhaving ervan ernstig nadeel ondervindt. Van een dergelijke situatie is geen sprake. [A] is immers op 1 januari 2021 in dienst getreden bij Nedec en ontvangt daar een hoger maandelijks salaris. Indien achteraf blijkt dat IR ten onrechte een beroep heeft gedaan op het relatiebeding, waardoor [A] ten onrechte geen relaties heeft kunnen benaderen, dan dient [A] de vermeende schade op een andere grondslag te vorderen. Artikel 7:653 lid 5 BW is daarvoor niet bedoeld.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat zij een relatiebeding zijn overeengekomen op grond waarvan het [A] gedurende de periode van één jaar na het einde van de dienstbetrekking niet vrij staat om op welke wijze dan ook werkzaamheden te verrichten voor relaties van IR dan wel die relaties te benaderen. Partijen hebben op dit relatiebeding een uitzondering gemaakt voor alle van tevoren vastgelegde relaties van [A] die als bijlage bij de arbeidsovereenkomst zou worden gevoegd. Het staat tussen partijen vast dat zij deze lijst niet hebben opgemaakt. Wie van partijen daarvan het meeste een verwijt valt te maken en wat de gevolgen zijn van het ontbreken van deze lijst, is voor de beoordeling van de primaire vordering niet relevant.
4.6.
Op grond van artikel 7:653 lid 5 BW kan de rechter bepalen dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding moet betalen gedurende de looptijd van het relatiebeding, indien het beding de werknemer in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat van een belemmering, zoals bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW, geen sprake is. Het beding dat partijen hebben afgesproken kwalificeert als een relatiebeding en niet als een concurrentiebeding. Het is [A] derhalve toegestaan om concurrerende werkzaamheden te verrichten, hetzij in een eigen onderneming hetzij bij een concurrent van IR. [A] is geen geografische beperking opgelegd, zodat hij ook geografisch gezien de vrijheid heeft om bij een andere werkgever in dienst te treden. Verder geldt het relatiebeding slechts voor de periode van één jaar, zodat [A] ook in tijd niet langdurig belemmerd wordt om anders dan in dienst van IR werkzaam te zijn.
4.7.
Dat [A] niet in belangrijke mate wordt belemmerd blijkt ook uit het gegeven dat hij na het einde van zijn dienstverband aansluitend een nieuwe dienstbetrekking heeft aanvaard bij Nedec met eenzelfde salaris als waarop [A] recht had gehad bij aanvaarding van het aanbod van IR van 14 november 2020. Weliswaar ontvangt [A] bij Nedec geen bonus en dividenduitkering, zoals hij heeft aangevoerd, maar dit brengt nog niet mee dat sprake is van een belemmering om bij een andere werkgever werkzaam te zijn. Het recht op een bonus bij IR bestond immers alleen bij het behalen van vooraf afgesproken doelstellingen en was daarom geen vaste salariscomponent. Evenmin blijkt uit de stukken dat partijen hadden afgesproken dat de jaarlijkse winst van IR volledig als dividend zou worden uitgekeerd. Een forse achteruitgang in salaris, waardoor [A] belemmerd wordt om anders dan bij IR werkzaam te zijn, is daarom niet aannemelijk geworden.
4.8.
Tot slot heeft [A] aangevoerd dat hij wordt beperkt in zijn functie bij Nedec, omdat hij zijn eigen relaties niet mag benaderen, terwijl hij ook bij Nedec geacht wordt commercieel succesvol te zijn. De kantonrechter volgt [A] niet in zijn standpunt. [A] heeft aangevoerd dat zijn kring van relaties erg groot is. Hij heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij circa 3.500 relaties heeft op LinkedIn. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat niet iedere relatie op LinkedIn gelijk kan worden gesteld met een potentiële zakelijke relatie neemt de kantonrechter wel aan dat [A] beschikt over een uitgebreid netwerk. Die relaties zullen niet allemaal zijn overgegaan naar IR, aangezien onweersproken is gesteld dat IR haar omzet voor 80% uit de klant Mosadex haalt. Dat brengt mee dat voorshands moet worden aangenomen dat [A] nog over voldoende zakelijke relaties beschikt die hij vrijelijk kan benaderen om zijn functie bij Nedec invulling te geven. Daar komt bij dat IR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eventuele schade, omdat [A] onterecht een relatie niet heeft kunnen benaderen wegens een onterecht beroep op het relatiebeding, niet kan worden gevorderd op grond van artikel 7:653 lid 5 BW.
4.9.
Omdat [A] niet in belangrijke mate wordt belemmerd om anders dan in dienst van IR werkzaam te zijn, zal de primaire vordering worden afgewezen.
Opschorting van het relatiebeding
4.10.
[A] heeft subsidiair gevorderd dat de kantonrechter de werking van het relatiebeding opschort tot 31 december 2021. [A] heeft daartoe enerzijds aangevoerd dat het handelen van [Y] en [X] kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen en dat [A] daarom genoodzaakt was de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:653 lid 4 BW komt IR daarom geen beroep op het relatiebeding toe. Anderzijds is het relatiebeding niet van toepassing op door [A] bij IR aangebrachte klanten, waaronder Mosadex. IR kan ten aanzien van die klanten geen beroep doen op het relatiebeding. Het ontbreken van een lijst met relaties van [A] heeft hoogstens tot gevolg dat nader moet worden vastgesteld welke relaties tot het netwerk van [A] behoorden, aldus [A] .
4.11.
IR heeft betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. IR heeft [A] bij aanvang van zijn dienstverband een marktconform salaris geboden. In verband met de ontevredenheid bij [A] omtrent de arbeidsvoorwaarden was IR bereid om nader overleg te voeren over die arbeidsvoorwaarden. Het voorstel dat [A] vervolgens bij IR neerlegde, was – mede gelet op de duur van het dienstverband – buitensporig. IR heeft [A] om meer informatie gevraagd omtrent zijn werkzaamheden, maar daar werkte [A] niet aan mee. Uiteindelijk heeft [A] een aanbod neergelegd. Daarmee heeft IR niet ingestemd. Dat in de tussentijd de aandelen nog niet geleverd waren, was het gevolg van een administratieve fout bij de medeaandeelhouder [X] Beheer B.V. Deze fout moest eerst via een gerechtelijke procedure hersteld worden. IR heeft [A] hier steeds van op de hoogte gesteld. Toen [A] uiteindelijk de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, heeft IR onverplicht een vergoeding aangeboden voor de nog niet geleverde aandelen ten bedrage van € 7.000,00. Van ernstig verwijtbaar handelen is geen sprake, aldus IR.
IR heeft verder aangevoerd dat het op de weg van [A] lag om een lijst aan te leveren van eigen relaties waarop het relatiebeding geen betrekking mocht hebben. [A] heeft dat niet gedaan. IR is desondanks na het einde van de arbeidsovereenkomst bereid geweest om een aantal relaties uit te zonderen van het relatiebeding. Daartoe behoort echter niet Mosadex. Mosadex is al sinds jaren een relatie van IR en deze klant is dus niet aangebracht door [A] .
4.12.
Artikel 7:653 lid 4 BW bepaalt dat de werkgever aan een relatiebeding geen rechten kan ontlenen, indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van IR geen sprake. [A] heeft ervoor gekozen om met ingang van 1 maart 2019 tegen de toen aangeboden arbeidsvoorwaarden bij IR in dienst te treden. Dat die arbeidsvoorwaarden slechter waren dan de voorwaarden bij zijn voormalig werkgever kan IR niet worden verweten. De beslissing om met die voorwaarden in te stemmen rustte immers bij [A] . [A] heeft aangevoerd dat [Y] en [X] hem hadden beloofd dat de arbeidsbeloning zou worden opgehoogd in de richting van het salaris dat [A] verdiende bij Yacht en dat hem een directiesalaris in het vooruitzicht was gesteld. Daarnaast hadden partijen afspraken over de levering van de aandelen en die afspraken werden niet nagekomen, aldus [A] . Dat [A] een directiesalaris in het vooruitzicht is gesteld, is door IR betwist. [A] heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd, zodat in het kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld of deze stelling van [A] juist is. Daar komt bij dat IR op 14 november 2020 een voorstel heeft gedaan waarbij de arbeidsvoorwaarden in de buurt komen van de voorwaarden die golden bij Yacht, dus dat reeds daarom voorshands niet kan worden aangenomen dat IR ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of iets heeft nagelaten. Ten aanzien van de gestelde afspraken omtrent de overdracht van de aandelen geldt eveneens dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IR. Uit de processtukken leidt de kantonrechter af dat IR zich weldegelijk actief heeft opgesteld inzake de overdracht van de aandelen, maar dat zij daarbij op een administratief probleem stuitte. In ieder geval op 28 juli 2020 is [A] van de voortgang omtrent de overdracht op de hoogte gesteld.1 Dat [A] volledig in het ongewisse werd gelaten, volgt derhalve niet uit de stukken. Omdat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IR vooralsnog niet blijkt, zal de kantonrechter het relatiebeding niet op grond van artikel 7:653 lid 4 BW terzijde stellen.
4.13.
Tot slot heeft [A] aangevoerd dat het relatiebeding niet van toepassing is op door hem aangebrachte klanten. Uit de redactie van het relatiebeding leidt de kantonrechter af dat partijen inderdaad hebben beoogd om de relaties van [A] , voor zover [A] daarbij een duidelijk zakelijk belang heeft, uit te sluiten van het relatiebeding. Deze uitzondering op het relatiebeding is op initiatief van [A] in de arbeidsovereenkomst opgenomen. [A] heeft ingestemd met het van tevoren opstellen van een lijst, waarop zijn zakelijke relaties staan waarbij hij een duidelijk zakelijk belang heeft. Een dergelijke lijst is evenwel door geen van partijen opgesteld. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat het op de weg van [A] lag om een dergelijke lijst op te stellen. Ook al zou in de onderhandelingsfase zijn gesproken over een aantal relaties van [A] – zoals door [A] tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, maar door IR is weersproken – dan nog is thans in het kader van dit kort geding niet eenvoudig vast te stellen over welke relaties tussen partijen in dit verband overeenstemming heeft bestaan. Het was aan [A] , die een uitzondering wenste op het relatiebeding en daarbij belang had en die bovendien zelf wist welke relaties hij wilde beschermen, om een lijst op te stellen. Nu zo’n lijst er niet is gekomen, komt dat vooreerst voor (bewijs-)risico van [A] .
4.14.
Het is de kantonrechter gebleken dat het beide partijen met name te doen is om de relatie Mosadex. IR heeft betwist dat Mosadex voor de indiensttreding van [A] bij IR een relatie was van [A] . IR heeft aangevoerd dat zij, dan wel haar zustervennootschappen, al jaren voor Mosadex, of haar rechtsvoorganger, werkzaam was/waren en dat zij [A] bij Mosadex heeft geïntroduceerd. Zij heeft die stelling met stukken2 onderbouwd. [A] heeft zijn stelling dat Mosadex een relatie van hem was onvoldoende geconcretiseerd en hij heeft als bewijsstukken ter onderbouwing van zijn standpunt een tweetal e-mails (van 15 januari resp. 19 maart 2021) overgelegd3, met een verklaring van een zekere [woonplaats] . Tegenover die verklaring van [woonplaats] staat echter een verklaring van [E]4, die de verklaring van [woonplaats] weerspreekt. Ook de door [A] overgelegde Whatsappberichten, waaruit kan blijken dat [A] en voornoemde [E] elkaar al wel kenden, acht de kantonrechter onvoldoende om vast te stellen dat Mosadex al een bestaande relatie van [A] was. Een kort geding leent zich niet voor bewijslevering door getuigenverhoren. Daardoor komt vooralsnog, in het kader van dit kort geding, onvoldoende vast te staan dat tussen partijen – ondanks het ontbreken van een lijst met relaties –overeenstemming bestond over de relaties van [A] die tot de uitzondering op het relatiebeding moesten worden gerekend. In het bijzonder met betrekking tot Mosadex blijkt dat vooralsnog onvoldoende. Voor het schorsen van het relatiebeding is dan ook geen aanleiding. De subsidiaire vordering van [A] zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.15.
[A] zal, als de partij die in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie, aan de kant van IR begroot op € 747,00 voor salaris gemachtigde.
4.16.
In reconventie heeft IR gevorderd dat de kantonrechter [A] gebiedt om gedurende de looptijd van het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding zich te onthouden van overtreding van die bedingen, op straffe van een dwangsom. Verder heeft IR gevorderd dat [A] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op de contractueel overeengekomen boete.
4.17.
[A] heeft de spoedeisendheid van de vorderingen betwist. Ten aanzien van het gevorderde voorschot op de contractuele boete volgt de kantonrechter [A] in diens standpunt. IR heeft ten aanzien van deze geldvordering geen feiten en omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Vanwege het ontbreken van spoedeisend belang zal de vordering tot toekenning van een voorschot op de contractuele boete worden afgewezen.
4.18.
Ten aanzien van de vorderingen om [A] te gebieden zich te houden aan het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding is wel sprake van een spoedeisend belang. IR heeft er belang bij om haar relaties en haar bedrijfsgevoelige informatie te beschermen. [A] heeft weliswaar gesteld dat hij de relaties van IR, waaronder Mosadex, niet zal benaderen zolang niet vaststaat of het relatiebeding geldig is, maar dat standpunt vindt geen steun in de feiten. Nog tijdens het dienstverband, namelijk op 10 december 2020, heeft [A] aan de relatie Madebymousses laten weten dat hij op 1 januari 2021 zou starten bij Nedec en dat hij de opdracht van Madebymousses daar zou oppakken. Op 5 januari 2021 heeft [A] met zijn zakelijke e-mailaccount van Nedec contact opgenomen met Mosadex en heeft hij aangegeven een afspraak te willen plannen. Verder heeft hij aan Mosadex gevraagd of zij nog openstaande vacatures had en heeft hij laten weten dat hij nog een goede logistieke man beschikbaar had. [A] heeft niet betwist dat hij met deze twee partijen contact heeft gehad in de hiervoor genoemde zin. IR heeft daarom belang bij het gevorderde gebod aan [A] om zich te houden aan het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding. De kantonrechter zal deze vorderingen dan ook toewijzen.
4.19.
De kantonrechter zal de gevorderde dwangsom ad € 5.000,00 toewijzen per overtreding en niet per dag, zoals door IR is gevorderd. Bij het benaderen van een relatie of het overtreden van het geheimhoudingsbeding gaat het immers niet om een voortdurende onrechtmatige toestand, waarbij doorgaans wel een dwangsom per dag past. Bij iedere benadering van relaties van IR, waaronder Mosadex, verbeurt [A] daarom een dwangsom. De kantonrechter zal de dwangsommen maximeren op een bedrag van € 100.000,00.
4.20.
[A] zal, als de partij die in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie, aan de kant van IR begroot op € 373,50 voor salaris gemachtigde en € 124,00 voor nakosten.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, tot en met vandaag aan de kant van IR begroot op € 747,00 voor salaris gemachtigde;
5.3.
gebiedt [A] om zich gedurende de looptijd van het relatiebeding te onthouden van overtreding van het relatiebeding, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding vanaf de dag van betekening van dit vonnis, met een maximum van € 100.000,00;
5.4.
gebiedt [A] om zich gedurende de looptijd van het geheimhoudingsbeding te onthouden van overtreding van het geheimhoudingsbeding, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding vanaf de dag van betekening van dit vonnis, met een maximum van € 100.000,00;
5.5.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, tot en met vandaag aan de kant van IR begroot op € 373,50 voor salaris gemachtigde en € 124,00 voor nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, gerekend vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in conventie en in reconventie:
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.