De rechtbank stelt het volgende - beknopt weergegeven - feitenverloop vast met betrekking tot (de aflossing) van het krediet waarop de BKR-registratie ziet.
Drie maanden na afsluiten van het krediet zijn bij [verzoeker] betalingsproblemen ontstaan. Ondanks aanmaningen is op 20 december 2020 een achterstand ontstaan van € 1.236,52. ABNAMRO heeft op dat moment de betalingsachterstand aangemeld bij BKR en [verzoeker] daarover bij brief geïnformeerd. Op 7 januari 2011 heeft ABNAMRO het krediet - op dat moment € 17.894,66 - volledig opgeëist. De vordering is ingediend in de WSNP-regeling van [verzoeker] , die hij evenwel voortijdig heeft beëindigd. Na enkele aanmaningen is op 7 november 2011 met [verzoeker] een betalingsregeling overeengekomen, voorlopig voor een jaar. Na vier termijnen stagneert de betalingsregeling en wordt de gehele vordering op 21 mei 2012 wederom opgeëist.
In juni 2012 heeft [verzoeker] contact opgenomen met de schuldeiser en weer een betalingsregeling verzocht, die vervolgens is overeengekomen op 11 juni 2012, voorlopig weer voor een jaar. Wederom komt [verzoeker] de regeling na twee maanden niet meer na, waarna het saldo wordt opgeëist.
Bij uitblijven van een reactie van [verzoeker] wordt de vordering overgedragen aan een deurwaarder, die [verzoeker] op 13 november 2015 tot betaling sommeert. Het verzoek van [verzoeker] om een betalingsregeling wordt op 24 november 2015 gehonoreerd, vooralsnog geldend voor een jaar met de optie van aanpassing, in een regeling voor 99 termijnen van € 250,00. [verzoeker] reageert op een verzoek om financiële informatie in dat licht van de deurwaarder van 18 januari 2017, met het oog op verhoging van de regeling, op 29 januari 2017 en deelt mee geen mogelijkheid te zien voor verhoging van de regeling, omdat 2016 voor hem als ondernemer zijn slechtste jaar is geweest en ook met de belastingdienst in onderhandeling is over uitstel of een regeling. Eenzelfde verzoek wordt herhaald op 24 augustus 2017, in reactie waarop [verzoeker] laat weten dat de situatie ongewijzigd is en om ongewijzigde verlenging van de regeling vraagt. Op 28 september 2017 verzoekt de deurwaarder [verzoeker] om onderbouwing van zijn aflossingscapaciteit. Op 8 november 2017 en op 8 december 2017 deelt [verzoeker] mee als zelfstandige met variabele inkomsten met moeite € 250,00 te kunnen opbrengen wegens dubbele lasten omdat zijn ex-echtgenote niet meewerkt aan de verkoop van de gezamenlijke woning en hij met de ex in diverse rechtszaken verwikkeld is. Zodra de woning verkocht is zal hij de regeling verhogen, zo geeft hij daarbij aan. Met ingang van oktober 2017 betaalt [verzoeker] per maand € 275,00 en vanaf januari 2018 € 300,00 per maand aan aflossing. Inzake de betalingsregeling wordt op 28 december 2017 aan [verzoeker] bevestigd dat de regeling wordt voortgezet voor een jaar. Op 14 augustus 2018 en 17 september 2018 wordt [verzoeker] , wederom met het doel om te bezien of de regeling aangepast kan worden, gevraagd om informatie aan te leveren met bewijsstukken. Op oktober en november 2018 na (met resp. € 400,00 en € 500,00) betaalt [verzoeker] vervolgens tot aan de finale betaling € 350,00 per maand.
Op 24 december 2018 bedraagt de openstaande schuld van [verzoeker] € 8.849,60.
Op 20 april 2020 heeft [verzoeker] de deurwaarder bericht dat hij in verband met de Corona-epidemie de betalingsregeling wegens verminderde inkomsten niet meer kan nakomen, dat zijn vader bereid is hem te helpen en heeft hij gevraagd of een regeling onder finale kwijting mogelijk is. Bij een omvang van de schuld van € 7.127,41 laat de deurwaarder [verzoeker] op 20 april 2020 weten akkoord te gaan met betaling van € 3.000,00 tegen finale kwijting, hetgeen voor ABNAMRO afboeking van een bedrag van € 4.127,41 meebrengt.