RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Parketnummer: 84.279335.20 (P)
Datum vonnis: 7 oktober 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd te [adres] .
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van wat door de vertegenwoordiger van verdachte, [vertegenwoordiger van verdachte] , en de raadsman van verdachte, mr. H.S. Bugter, advocaat in Nijmegen, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een kind arbeid heeft laten verrichten, terwijl het kind bij het verrichten van die arbeid is komen te overlijden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
verdachte op of omstreeks 26 februari 2020, te of bij Dodewaard, in de gemeente Neder-Betuwe, als verantwoordelijke persoon, te weten als werkgever, al dan niet opzettelijk er niet voor heeft gezorgd dat een kind, te weten [slachtoffer] , geen arbeid heeft verricht, bestaande die arbeid van / door die [slachtoffer] uit het rijden met een vorkheftruck (waarmee lasten werden verplaatst), waaraan onacceptabele veiligheidsrisico's voor een kind of zijn omgeving waren verbonden, aangezien die arbeid werd verricht met een vorkheftruck, zijnde een mechanisch arbeidsmiddel / mobiel arbeidsmiddel met eigen aandrijving waarbij aanrijdgevaar van / met personen en/of van / met obstakels en/of kantelen van die vorkheftruck bestond, bij welke door die [slachtoffer] verrichtte arbeid die [slachtoffer] een ongeval overkwam die zijn dood ten gevolge had en/of terwijl redelijkerwijs te verwachten was, dat het hiervoor genoemde gevolg aan het verrichten van die arbeid was verbonden.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
het niet naleven van artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, terwijl een kind bij het verrichten van arbeid een ongeval overkomt dat de dood ten gevolge heeft, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
8 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikel 3:2 en 11:3 van de Arbeidstijdenwet.
9 De beslissing
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
het niet naleven van artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, terwijl een kind bij het verrichten van arbeid een ongeval overkomt dat de dood ten gevolge heeft, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 40.000,- (veertigduizend euro);
- bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete groot € 20.000,- (twintigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021.
Mrs. Orriëns-Schipper, Manuel en Koning zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.