RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen, en
Vereniging Leefmilieu, gevestigd te Nijmegen,
eisers,
gemachtigde: mr. V. Wösten,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder,
gemachtigden: mr. H.J.M. Besselink en mr. S.J. van Winzum.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende], gevestigd te [adres] , hierna te noemen: belanghebbende.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen de veehouderij van belanghebbende aan [adres] afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2019 heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld, dat bij de rechtbank is geregistreerd met zaaknummer ZWO 19/1144.
Bij besluit van 17 juli 2019 heeft verweerder het besluit van 27 mei 2019 geheel herzien, het bezwaar van eisers gegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten, met aanpassing van de motivering.
Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank het beroep met zaaknummer ZWO 19/1144, voor zover gericht tegen het besluit van 27 mei 2019, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover gericht tegen het besluit van 17 juli 2019, gegrond verklaard. De rechtbank heeft laatstgenoemd besluit vernietigd, met uitzondering van de daarin toegekende proceskostenvergoeding en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 31 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten, met aanpassing van de motivering.
Tegen het besluit van 31 maart 2020 hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op het beroep gereageerd.
Bij besluit van 8 februari 2022 heeft verweerder het besluit van 31 maart 2020 herzien, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten met aanpassing van de motivering.
Het beroep is op 23 februari 2022 ter zitting behandeld. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van ’t Erve en
W. Vliek, bijgestaan door de gemachtigden van verweerder. Na daartoe te zijn opgeroepen
door de rechtbank, was ter zitting ook aanwezig T. de Bree, gedeputeerde van de provincie
Overijssel. Namens belanghebbende was [naam] aanwezig. De rechtbank heeft ter
zitting het onderzoek geschorst.
Bij brief van 3 maart 2022 hebben eisers het beroep ingetrokken en de rechtbank gevraagd om verweerder te veroordelen in de door hen gemaakte proceskosten.
Verweerder heeft gereageerd op het verzoek om een proceskostenveroordeling en verklaard zich niet tegen inwilliging van dat verzoek te verzetten.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 8 februari 2022, waarin het besluit van
31 maart 2020 is herzien, voor eisers aanleiding is geweest om het beroep in te trekken.
De rechtbank ziet in de herziening van het oorspronkelijk bestreden besluit van 31 maart 2020 reden om het verzoek van eisers om een proceskostenveroordeling toe te wijzen.
2. Over de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank merkt het onderhavige beroep aan als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht met het beroep met zaaknummer ZWO 20/953 (ook op 23 februari 2022 op zitting behandeld) en de zes beroepen van eisers die op 24 februari 2022 op zitting zijn behandeld (zaaknummers ZWO 20/956 t/m ZWO 20/961). In deze acht zaken kent de rechtbank voor het indienen van het beroep en het bijwonen van de zittingen op 23 februari en 24 februari 2022 in totaal 3 procespunten toe, met een waarde van € 759,- en een wegingsfactor van 1,5 (gemiddelde zaakzwaarte en meer dan vier zaken). Op deze wijze wordt voor deze acht zaken de proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroep en het verschijnen ter zitting op 23 en 24 februari 2022 vastgesteld op een totaal van € 3.415,50. Deze vergoeding heeft de rechtbank geheel in de uitspraak op het beroep met zaaknummer ZWO 20/953 toegewezen. De rechtbank zal daarom in het dictum van deze uitspraak voor de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding verwijzen naar die uitspraak.
3. De rechtbank stelt vast dat eisers voor het behandelen van dit beroep geen griffierecht in rekening is gebracht. Dat hoeft verweerder in deze zaak dus niet aan eisers te vergoeden.
4. De rechtbank constateert voorts dat belanghebbende in haar reacties op het beroep ook heeft gevraagd om een kostenvergoeding voor haar bijdragen in deze zaak. Die kan de rechtbank echter niet toekennen, omdat belanghebbende niet als eiseres, maar als derde-partij aan dit geschil heeft deelgenomen.
Beslissing
- -
wijst het verzoek van eisers om een proceskostenveroordeling toe;
- -
verwijst voor de hoogte van de proceskostenvergoeding naar de uitspraak van vandaag op het beroep van eisers met zaaknummer ZWO 20/953.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en
mr. B.A.J. Haagen, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar gemaakt.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.