RECHTBANK Overijssel
Zaaknummer: C/08/274124 / HA ZA 21-472
Vonnis van 16 november 2022
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OPLEIDINGSINSTITUUT SPOEDEISENDE GENEESKUNDE B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie, hierna te noemen OSG,
advocaat mr. B.A.M. Hampsink te Amsterdam
1 [A] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie, hierna te noemen [A] ,
advocaat tot 11 augustus 2022 mr. J. Kaldenberg te 's-Gravenhage, hierna mr. S.D.I.M. Stolker te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET ADMINISTRATIELOKET B.V.,
gevestigd te Schagen, hierna te noemen AL,
3. [B],
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen [B] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. MEDIA,
gevestigd te Schagen, hierna te noemen BV Media,
5. [C],
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen [C] ,
gedaagden in conventie, hierna gezamenlijk te noemen AL c.s.,
advocaat mr. J. Veninga te Leeuwarden.
1 De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 augustus 2022;
- de akte uitlaten bewijsopdracht van OSG;
- de antwoordakte uitlaten bewijsopdracht van [A] ;
- de akte uitlaten van AL c.s.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 24 augustus 2022 (hierna te noemen: het tussenvonnis) heeft overwogen.
2.2.
In dat tussenvonnis heeft de rechtbank met betrekking tot de kwestie van de drie facturen van BV Media ter hoogte van € 17.666,00 OSG opgedragen te bewijzen dat de op die facturen in rekening gebrachte werkzaamheden niet zijn uitgevoerd.
2.3.
OSG heeft naar aanleiding van deze bewijsopdracht bij akte een aantal bewijsstukken in het geding gebracht. Daarnaast heeft zij in die akte onder meer betoogd dat en waarom BV Media geen inhoudelijke werkzaamheden voor OSG kán hebben verricht. Aangezien de fase van bewijslevering niet bedoeld is voor het (nogmaals) bepleiten van een bepaald standpunt, gaat de rechtbank niet in op dit betoog.
2.4.
Zowel [A] als AL c.s. stellen zich op het standpunt dat OSG niet is geslaagd in de haar gegeven bewijsopdracht. Zij vinden dat uit de bewijsstukken van OSG niet af te leiden valt dat de werkzaamheden die op de drie relevante facturen van BV Media zijn vermeld niet zijn verricht.
2.5.
OSG heeft als bewijsstukken een – ongedateerde en niet ondertekende – verklaring met bijlagen overgelegd van [X] , die werkzaam is op de afdeling communicatie van Witte Kruis. In die verklaring staat onder meer vermeld dat de afdeling communicatie altijd verantwoordelijk is geweest voor het opstellen van de nieuwsbrief en dat het die afdeling onbekend is dat OSG met een eigen nieuwsbrief zou komen. De bijlagen bij de verklaring in kwestie betreffen een drietal nieuwsbrieven van juni 2018, december 2019 en juli 2020, een e-mail van [A] waaruit volgt dat hij een in juni 2020 verstuurde nieuwsbrief heeft gelezen en een e-mail waarin om input van ACM/OSG wordt gevraagd voor de nieuwsbrief van september 2018. Deze stukken leveren naar het oordeel van de rechtbank echter geen bewijs op van de stelling dat de op de facturen van BV Media van 27 december 2018, 3 januari 2019 en 15 januari 2019 in rekening gebrachte werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. Dat de afdeling communicatie van Witte Kruis in haar beleving altijd de nieuwsbrieven opstelde en er niet van op de hoogte was dat OSG met een eigen nieuwsbrief zou komen, betekent immers nog niet zonder meer dat de door [A] en AL c.s. gestelde werkzaamheden met betrekking tot de nieuwsbrief – bestaande uit een grondige review – niet hebben plaatsgehad. Wat betreft de overgelegde e-mails en nieuwsbrieven geldt bovendien dat deze niet dateren uit december 2018/januari 2019, de periode waarop de drie facturen van BV Media betrekking hebben.
2.6.
OSG heeft als bewijsstuk ook nog een (foto van een) bericht van de heer [Y] overgelegd, waarin deze bevestigt dat hij de in productie 6 van [A] bedoelde promotievideo heeft gemaakt. In het tussenvonnis heeft de rechtbank echter reeds overwogen dat BV Media uiteindelijk geen bedrijfsfilm voor OSG heeft gemaakt, alsmede dat de verschillende stukken die [A] en AL c.s. in het geding hebben gebracht ter onderbouwing van de op de facturen van 27 december 2018, 3 januari 2019 en 15 januari 2019 in rekening gebrachte werkzaamheden, er – desalniettemin – op wijzen dat BV Media eind 2018/begin 2019 inderdaad werkzaamheden voor OSG heeft verricht. Het bericht van de heer [Y] voegt gelet hierop niets toe en levert geen bewijs op van de stelling dat de werkzaamheden in kwestie niet zijn uitgevoerd.
2.7.
Aangezien OSG verder geen bewijsstukken heeft overgelegd of op een andere wijze bewijs heeft geleverd, is de conclusie dat zij niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de facturen van BV Media van 27 december 2018, 3 januari 2019 en 15 januari 2019 spookfacturen zijn.
2.8.
OSG heeft nog naar voren gebracht dat BV Media, indien zij toch werkzaamheden kon factureren, met de drie facturen telkens een bedrag van € 3.200,00 in rekening mocht brengen en niet in totaal € 17.666,00. OSG verwijst in dit kader naar de in het tussenvonnis onder 3.10 vermelde e-mail van [A] aan BV Media/ [C] van 26 december 2018, waarin onder meer staat “2. Facturen OSG – 3x 2 3.200,- exclusief BTW”. De rechtbank begrijpt dit zo dat OSG zich op het standpunt stelt dat [A] , BV Media en [C] in ieder geval gehouden zijn het verschil tussen € 17.666,00 en € 11.616,00 (3 x € 3.200,00 vermeerderd met btw) te betalen. De rechtbank is van oordeel dat het opwerpen van deze aanvullende grond in dit stadium van de procedure, waarin het leveren van bewijs na tussenvonnis aan de orde is, in strijd met de goede procesorde is. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat OSG deze grond ook al bij het opstellen van de dagvaarding had kunnen vermelden. De rechtbank laat deze aanvullende grond dan verder ook buiten bespreking.
De conclusie is dus dat OSG jegens [A] , BV Media en [C] – en evenmin jegens AL (en dus ook [B] ), zoals al in het tussenvonnis is overwogen – geen aanspraak kan maken op betaling van het bedrag van € 17.666,00 en dat dit deel van haar vorderingen zal worden afgewezen.
2.9.
Gelet op de reeds in het tussenvonnis genomen beslissingen, leidt het voorgaande in conventie tot de eindconclusie dat [A] en AL c.s. hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 60.674,20 en dat [A] , AL en [B] daarnaast hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 124.214,41
(€ 184.888,61 - € 60.674,20). De over deze bedragen gevorderde wettelijke rente zal in verband met de vertraging ook worden toegewezen en wel vanaf de datum dat [A] en AL c.s. ter zake van de betreffende bedragen in verzuim zijn geraakt.
2.10.
OSG heeft ook gevorderd [A] en AL c.s. (hoofdelijk dan wel individueel) te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Die vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Het feit dat OSG heeft verzuimd een opgave te doen van de beslagkosten maakt, anders dan [A] heeft betoogd, niet dat die kosten zouden moeten worden afgewezen. Een hoofdelijke veroordeling in de beslagkosten kan echter slechts aan de orde zijn voor de kosten van het bij de voorzieningenrechter te Amsterdam ingediende beslagrekest. Die kosten bedragen € 667,00 aan griffierecht en € 1.770,00 voor salaris advocaat (1 rekest x tarief 1.770,00), in totaal € 2.437,00.
[A] zal worden veroordeeld in de resterende kosten van de ten laste van hem gelegde beslagen. Deze kosten bedragen € 667,00 aan griffierecht en € 1.770,00 voor salaris advocaat (beide voor het bij de voorzieningenrechter te Zwolle ingediende beslagrekest) en € 1.093,28 aan kosten deurwaardersexploten (€ 248,12 + € 209,33 + € 72,99 + € 71,19 +
€ 209,33 + € 209,33 + € 72,99). Dat is in totaal € 3.530,28.
AL en BV Media zullen eveneens individueel worden veroordeeld in de resterende kosten van de ten laste van hen gelegde beslagen. Deze kosten bedragen voor hen afzonderlijk
€ 280,52 aan kosten deurwaardersexploten (€ 209,33 + € 71,19).
2.11.
[A] en AL c.s. zijn de partijen die grotendeels ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van OSG in conventie als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaardingen € 244,96
- griffierecht € 2.866,00 (€ 4.200 – 2 x € 667,00)
- salaris advocaat € 5.310,00 + (3,00 punten × € 1.770,00)
Totaal € 8.420,96
2.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.13.
Zoals eerder overwogen, worden de veroordelingen deels hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
2.14.
In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij daarom in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden die proceskosten aan de zijde van OSG vastgesteld op een bedrag van € 563,00 aan salaris advocaat (2 punten × factor 0,5 × € 563,00).
3 De beslissing
3.1.
veroordeelt [A] en AL c.s. hoofdelijk om aan OSG te betalen een bedrag van
€ 60.674,20 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrage vanaf de verzuimdatum tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [A] , AL en [B] hoofdelijk om aan OSG te betalen een bedrag van € 124.214,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de verzuimdatum tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [A] , AL en BV Media hoofdelijk om aan OSG een bedrag van
€ 2.437,00 aan beslagkosten te betalen;
3.4.
veroordeelt [A] om aan OSG een bedrag van € 3.530,28 aan beslagkosten te betalen;
3.5.
veroordeelt AL om aan OSG een bedrag van € 280,52 aan beslagkosten te betalen;
3.6.
veroordeelt BV Media om aan OSG een bedrag van € 280,52 aan beslagkosten te betalen;
3.7.
veroordeelt [A] en AL c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van OSG tot dit vonnis vastgesteld op € 8.420,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
3.8.
veroordeelt [A] en AL c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [A] en AL c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
3.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.11.
wijst de vorderingen af;
3.12.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van OSG tot dit vonnis vastgesteld op € 563,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.