Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBOVE:2023:1609

Rechtbank Overijssel
07-04-2023
04-05-2023
10312796 \ EJ VERZ 23-31
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Werkgever mocht weigering tot hervatten werkzaamheden niet beantwoorden met ontslag op staande voet gelet op advies bedrijfsarts en discussie over arbeidsongeschiktheid.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2023-0541
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2023/186
VAAN-AR-Updates.nl 2023-0541

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht

Kantonrechter

Zaaknummer : 10312796 \ EJ VERZ 23-31

Beschikking van de kantonrechter van 7 april 2023

in de zaak van

[verzoeker] ,
te [vestigingsplaats 1] ,

verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker] ,

gemachtigde: mr. S.A. van Lammeren,

tegen

[verweerder] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,

verwerende partij, hierna te noemen [verweerder] ,

gemachtigde: mr. Z. Alkan.

1 De procedure

1.1.

Het procesverloop blijkt uit:

- het verzoekschrift;

- het verweerschrift;

- de aanvullende producties 14 tot en met 16 van [verzoeker] ;

- de aanvullende producties 14 en 15 van [verweerder] ;

- de mondelinge behandeling van 13 maart 2023 en de op die zitting voorgedragen pleitnota’s.

1.2.

Hierna is beschikking bepaald.

2 De zaak in het kort

2.1.

Deze zaak gaat kort gezegd over de vraag of [verzoeker] rechtsgeldig op staande voet is ontslagen. [verzoeker] meent van niet, maar berust wel in het ontslag. Beoordeeld zal moeten worden of [verzoeker] dan wel [verweerder] aanspraak kan maken op een financiële compensatie vanwege dit ontslag.

2.2.

De kantonrechter zal hierna tot het oordeel komen dat [verweerder] niet tot het ontslag op staande voet van [verzoeker] had mogen overgaan en dat [verweerder] daarom een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is.

3 De feiten

3.1.

[verweerder] houdt zich bezig met het spuiten van trucks, trailers en carrosserie. Zij heeft momenteel 6 medewerkers in dienst.

3.2.

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1966, is op 19 augustus 2019 bij [verweerder] in dienst getreden in de functie van voorbewerker/spuiter.

3.3.

Ten tijde van zijn indiensttreding stond [verzoeker] met een eigen bedrijf, [bedrijf 1] , ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In dat handelsregister staat geregistreerd dat deze onderneming met ingang van 31 december 2019 is opgeheven en dat [verzoeker] per 1 juli 2020 een bedrijf heeft onder de naam [bedrijf 1] . Dat bedrijf houdt zich bezig met de handel in en de reparatie van personenauto’s.

3.4.

Vóór zijn indiensttreding heeft [verzoeker] als ZZP-er werkzaamheden voor [verweerder] verricht.

3.5.

Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 3.302,08 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.

3.6.

In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is onder meer een concurrentiebeding en een nevenwerkzaamhedenbeding opgenomen. Op overtreding van die bedingen is een boete gesteld van € 5.000,00 per overtreding plus een boete van € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.

3.7.

Op 12 oktober 2022 heeft een gesprek plaatsgehad tussen [verzoeker] en de bestuurder van [verweerder] , de heer [naam] (hierna te noemen: [naam] ). In dat gesprek hebben partijen afgesproken dat [verzoeker] in het kader van een ‘try-out’ werkzaamheden zou gaan verrichten bij [bedrijf 2] , een aan [verweerder] gelieerde onderneming.

3.8.

[naam] heeft [verzoeker] naar aanleiding van voornoemd gesprek een e-mail gestuurd waarin onder meer vermeld staat dat [verzoeker] zijn werkzaamheden niet naar behoren en niet binnen de daarvoor geplande tijd uitvoert en dat de motivatie en de passie voor die werkzaamheden bij [verzoeker] lijken te ontbreken.

3.9.

Op vrijdag 9 december 2022 is [naam] boos tegen [verzoeker] uitgevallen, althans heeft hij hem ernstig toegesproken, en heeft hij [verzoeker] naar huis gestuurd vanwege niet goed uitgevoerde werkzaamheden.

3.10.

Op maandag 12 december 2022 is [verzoeker] niet op zijn werk verschenen en op 13 december 2022 heeft een gesprek plaatsgehad tussen [verzoeker] en [naam] . Na dat gesprek heeft [naam] [verzoeker] een voorstel toegestuurd tot beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft vervolgens een week verlof opgenomen om over dat voorstel na te denken.

3.11.

Op 19 december 2022 heeft [verzoeker] kenbaar gemaakt niet met voornoemd voorstel te kunnen instemmen en heeft hij zich ziek gemeld. Op 30 december 2022 heeft hij vervolgens de bedrijfsarts bezocht. In een terugkoppeling van de bedrijfsarts staat hierover onder meer het volgende vermeld:

Conclusie over de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte

Meneer [verzoeker] werd ziek gemeld om medische redenen ten gevolge van een arbeidsconflict. (…)

Adviezen (onder andere werkhervattting)

Omdat er sprake is van klachten ten gevolge van een arbeidsconflict is mijn advies om meneer medisch hersteld te melden.
Ik adviseer werkgever en werknemer om een afkoelingsperiode van 2 weken in acht te nemen, die meneer [verzoeker] kan gebruiken voor rust en herstel.

Mijn advies is om na deze periode van 2 weken met elkaar in gesprek te gaan om het arbeidsconflict op te lossen; zo nodig kan hierbij een onafhankelijke derde worden ingezet.

3.12.

Per e-mail van 2 januari 2023 heeft [naam] [verzoeker] bericht dat hij hem op advies van de bedrijfsarts medisch hersteld heeft gemeld en heeft hij hem uitgenodigd voor een gesprek op 16 januari 2023. De gemachtigde van [verzoeker] heeft naar aanleiding hiervan op 6 januari 2023 aan [naam] onder meer bericht dat [verzoeker] zich niet kan vinden in de terugkoppeling van de bedrijfsarts en van mening is door medische omstandigheden niet in staat te zijn om zijn werkzaamheden uit te voeren, dat hij een second opinion bij een andere bedrijfsarts heeft aangevraagd en dat [verzoeker] behoefte heeft aan de door de bedrijfsarts geopperde ondersteuning door een onafhankelijke derde. [naam] heeft vervolgens aan [verzoeker] kenbaar gemaakt geen onafhankelijke derde in te willen schakelen.

3.13.

In het gesprek van 16 januari 2023 heeft [naam] een verbetertraject van twee maanden aangekondigd, waarna hij [verzoeker] diezelfde dag per e-mail een verslag heeft toegestuurd van het betreffende gesprek, alsmede de inhoud van het verbetertraject. In die

e-mail staat ook vermeld dat [verzoeker] de volgende dag op het werk wordt verwacht.

3.14.

[verzoeker] is op 17 januari 2023 niet op zijn werk verschenen. Na telefonisch contact met hem heeft [naam] [verzoeker] die dag een officiële waarschuwing wegens werkweigering gestuurd. In die waarschuwing staat vermeld dat de loonbetaling voor die dag en eventuele volgende dagen zal worden gestaakt en is [verzoeker] gesommeerd om de volgende dag wel te komen werken.

3.15.

De gemachtigde van [verzoeker] heeft [naam] vervolgens op 17 januari 2023 onder meer bericht dat het ontstane arbeidsconflict niet is opgelost en dat er dus geen basis is voor een verbetertraject. Ook heeft hij [naam] verzocht om met een voorstel voor een mediator te komen.

3.16.

Nadat [verzoeker] op 18 januari 2023 weer niet op zijn werk was verschenen en telefonisch aan [naam] kenbaar had gemaakt niet alsnog te zullen komen, heeft [naam] hem een tweede officiële waarschuwing gestuurd en hem gesommeerd de volgende dag zijn werkzaamheden te hervatten.

3.17.

[verzoeker] is op 19 januari 2023 niet op zijn werk verschenen. [verweerder] heeft hem vervolgens diezelfde dag op staande voet ontslagen en een ontslagbrief toegestuurd. In die brief heeft [verweerder] de feiten omschreven die zich volgens haar vanaf medio oktober 2022 hebben voorgedaan en staat verder vermeld:

Gezien het feit dat een second opinion geen opschortende werking heeft, gezien jouw uitgesproken weigering mee te werken aan het alleszins redelijke verbetertraject, gezien jouw stelselmatige weigering de bedongen werkzaamheden te verrichten waartoe jij volgens de bedrijfsarts in staat wordt geacht en gezien jouw houding en gedrag (afwezigheid van een constructieve houding) kan van mij redelijkerwijs voortzetting van het dienstverband niet meer worden gevergd. Het vertrouwen van mij als werkgever in jou als werknemer is volledig beschadigd.

Het vorenstaande heeft mij ertoe bewogen jou op grond van het vorenstaande per heden te ontslaan op staande voet. (…)

De aangegeven redenen vormen gezamenlijk en ieder voor zich een dringende reden voor ontslag. (…)

3.18.

In een door [verzoeker] op 23 januari 2023 aangevraagd deskundigenoordeel van 28 februari 2023 staat vermeld dat [verzoeker] op 30 december 2022 arbeidsongeschikt was voor de maatgevende arbeid.

4 Het verzoek en het tegenverzoek

4.1.

[verzoeker] verzoekt de kantonrechter – samengevat – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. [verweerder] te veroordelen tot betaling van:

- € 5.025,16 bruto aan schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging;

- € 4.193,19 bruto aan transitievergoeding;

- € 42.795,00 bruto aan billijke vergoeding;

- het tot 19 januari 2023 opgebouwde vakantiegeld en

- een vergoeding ter zake de niet-genoten vakantiedagen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente;

II. [verweerder] te veroordelen tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening en tot het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto-specificatie ter zake van alle onder I genoemde betalingen;

III. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder] en dat [verweerder] derhalve geen rechten kan ontlenen aan het in die overeenkomst opgenomen concurrentiebeding, althans dat beding te vernietigen, althans aan [verzoeker] ten laste van [verweerder] een vergoeding toe te kennen ter hoogte van zijn laatstverdiende bruto maandsalaris voor de duur dat het concurrentiebeding blijft gelden;

IV. [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.2.

[verweerder] voert verweer en verzoekt de kantonrechter bij wijze van tegenverzoek – samengevat – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 19 januari 2023 rechtsgeldig tot een einde is gekomen en dat [verzoeker] terecht op staande voet is ontslagen;

II. te bepalen dat [verzoeker] in strijd handelt met het concurrentiebeding en/of nevenwerkzaamhedenbeding en uit dien hoofde aansprakelijk is voor een bedrag aan (verschuldigde) boetes, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

III. [verzoeker] te veroordelen om als voorschot op de te betalen boetes/schadevergoeding

€ 50.000,00 te betalen;

IV. [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.025,16 aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;

V. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.

4.3.

[verzoeker] voert verweer tegen het tegenverzoek.

4.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5 De beoordeling

van het verzoek en het tegenverzoek

rechtsgeldig ontslag?

5.1.

In deze zaak moet beoordeeld worden of het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet al dan niet terecht is gegeven.

5.2.

Vooropgesteld wordt dat een ontslag op staande voet een uiterst middel is. In artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat vermeld dat iedere partij bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.

5.3.

[verweerder] heeft [verzoeker] op 19 januari 2023 een zeer uitgebreide ontslagbrief van zes pagina’s gestuurd waarin zij de feiten en omstandigheden vanaf half oktober 2022 heeft beschreven. Uit die brief blijkt dat [verweerder] aan het ontslag op staande voet kort gezegd ten grondslag heeft gelegd dat [verzoeker] heeft geweigerd mee te werken aan een verbetertraject, dat hij stelselmatig heeft geweigerd de bedongen werkzaamheden te verrichten waartoe de bedrijfsarts hem in staat acht en dat zijn houding en gedrag – in het bijzonder het ontbreken van een constructieve houding – maken dat het vertrouwen van [verweerder] in hem volledig is beschadigd.

5.4.

[verzoeker] meent dat er geen sprake was van een dringende reden voor het verleende ontslag. Hij betwist dat hij niet heeft meegewerkt aan een verbetertraject en dat hij werk heeft geweigerd. Volgens [verzoeker] heeft hij alleen aan [verweerder] kenbaar gemaakt dat de kritiek op zijn functioneren te algemeen was en dat er wat hem betreft geen reden bestond voor een verbetertraject. [verzoeker] voert ook aan dat hij niet in staat was zijn werkzaamheden te hervatten, omdat hij ziek was en het arbeidsconflict tussen partijen nog niet was opgelost. Hij stelt zich wat dit betreft op het standpunt dat het oordeel van de bedrijfsarts dat zijn klachten niet medisch van aard waren, niet juist is en verwijst wat dit betreft naar het deskundigenoordeel van het UWV. De stellingen van [verweerder] over zijn houding en gedrag zijn volgens [verzoeker] tot slot te algemeen en te onduidelijk.

5.5.

[verweerder] blijft erbij dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Zij stelt zich op het standpunt dat zij mocht afgaan op het advies van de bedrijfsarts en dat zij dat advies ook daadwerkelijk heeft opgevolgd. Volgens [verweerder] is in het gesprek van 16 januari 2023 het arbeidsconflict tussen partijen namelijk volledig uitgesproken en was het inschakelen van een onafhankelijke derde slechts een door de bedrijfsarts aangedragen optie. Wat betreft het deskundigenoordeel stelt [verweerder] zich op het standpunt dat dit onjuistheden en onwaarheden bevat en dat daarom op dat oordeel geen acht dient te worden geslagen.

5.6.

De kantonrechter is van oordeel dat de door [verweerder] aangedragen feiten en omstandigheden het ontslag op staande voet niet kunnen dragen. Wat betreft de door [verweerder] gestelde werkweigering en de weigering om mee te werken aan een verbetertraject miskent [verweerder] namelijk dat reeds vóór het ontslag tussen partijen discussie bestond over de vraag of [verzoeker] arbeidsongeschikt was. De gemachtigde van [verzoeker] heeft immers op
6 januari 2023 aan [verweerder] kenbaar gemaakt dat [verzoeker] zich niet kon vinden in het advies van de bedrijfsarts van 30 december 2022 om hem hersteld te melden en dat hij hierover een second opinion had aangevraagd. Los van deze discussie gold bovendien het advies van de bedrijfsarts om met elkaar – en zo nodig in aanwezigheid van een onafhankelijke derde – in gesprek te gaan om het tussen partijen bestaande arbeidsconflict op te lossen. Weliswaar stelt [verweerder] zich op het standpunt dat dit conflict in het gesprek van 16 januari 2023 is uitgepraat, maar [verzoeker] betwist dit. Het betreffende standpunt van [verweerder] sluit ook niet aan bij het feit dat de gemachtigde van [verzoeker] per e-mail van 17 januari 2023 nog bij [verweerder] heeft aangedrongen op het oplossen van het arbeidsconflict. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat het conflict op 16 januari 2023 inderdaad niet is opgelost. Gelet op deze omstandigheden kon [verweerder] het feit dat [verzoeker] weigerde zijn werkzaamheden te hervatten en dus niet wilde starten met het verbetertraject niet beantwoorden met een ontslag op staande voet.

5.7.

[verweerder] meent dat ook de houding en het gedrag van [verzoeker] een dringende reden voor het ontslag opleverden. De kantonrechter begrijpt uit het verweerschrift dat zij hierbij ook doelt op ander gedrag dan de hiervoor reeds besproken weigeringen tot werkhervatting en tot het meewerken aan een verbetertraject. Dit heeft [verweerder] in de ontslagbrief echter onvoldoende duidelijk gemaakt. Voor zover dit gedrag zich al in het najaar van 2022 heeft voorgedaan, stelt [verzoeker] zich naar het oordeel van de kantonrechter bovendien terecht op het standpunt dat die feiten van te lang geleden dateren om het ontslag nog onverwijld te doen zijn. Wat betreft het door [verweerder] gestelde beschadigde vertrouwen geldt hoe dan ook dat dit geen dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert. Een verstoorde arbeidsverhouding kan namelijk hooguit reden zijn om bij de kantonrechter op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo 7:669 lid 3 sub g BW de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken.

5.8.

Overigens lijkt de daadwerkelijke reden van het ontslag op staande voet te zijn gelegen in het door [verweerder] gestelde disfunctioneren van [verzoeker] . Disfunctioneren levert echter evenmin een dringende reden voor een ontslag op staande voet op. Ook in geval van disfunctioneren is een ontbindingsprocedure de aangewezen weg en niet een ontslag op staande voet dat verstrekkende gevolgen heeft voor een werknemer.

5.9.

De conclusie is dat [verzoeker] ten onrechte op staande voet is ontslagen en dat dus sprake is van een onregelmatige opzegging van zijn arbeidsovereenkomst.

5.10.

Het voorgaande betekent dat de door [verweerder] verzochte verklaring voor recht niet toewijsbaar is.


gefixeerde schadevergoeding

5.11.

Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, is [verweerder] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een gefixeerde schadevergoeding aan [verzoeker] verschuldigd en dient de door [verweerder] verzochte gefixeerde schadevergoeding te worden afgewezen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de door [verweerder] verschuldigde gefixeerde schadevergoeding

€ 5.025,16 bruto bedraagt, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf 19 januari 2023.

transitievergoeding

5.12.

Nu de arbeidsovereenkomst door [verweerder] is opgezegd en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] , zal [verweerder] ook een transitievergoeding aan [verzoeker] moeten betalen. Uitgaande van een bruto maandinkomen inclusief vakantiegeld van € 3.566,25 en een datum van uitdiensttreding van 19 januari 2023 bedraagt deze

€ 4.064,82 bruto. Het beroep dat [verweerder] doet op verrekening van die vergoeding wordt gepasseerd, omdat hierna zal blijken dat [verzoeker] niets aan [verweerder] verschuldigd is. De wettelijke rente over de transitievergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf 19 februari 2023.

billijke vergoeding

5.13.

Ten aanzien van de door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding geldt dat de kantonrechter op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW een billijke vergoeding kan toekennen als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Het in strijd met de daarvoor geldende regels opzeggen van een arbeidsovereenkomst valt een werkgever namelijk ernstig aan te rekenen en leidt tot ernstige verwijtbaarheid aan haar zijde. Voor de vaststelling van de hoogte van een billijke vergoeding zijn de gezichtspunten zoals door de Hoge Raad gegeven in de zaken [bedrijf 3] (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) en [bedrijf 4] (HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:857) van belang. Bij de begroting van een billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan wel worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.

5.14.

Nu hiervoor is geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, heeft [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in strijd met artikel 7:671 BW opgezegd. Dit betekent dat [verzoeker] op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW aanspraak kan maken op een billijke vergoeding.

5.15.

De vraag is vervolgens hoe hoog die vergoeding dient te zijn. [verzoeker] lijkt wat dit betreft te betogen dat hij niet alleen dient te worden gecompenseerd voor de onregelmatige opzegging, maar ook voor ander ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] . Hij stelt zich immers op het standpunt dat los van de onregelmatige opzegging eveneens sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder] . Een dergelijke compensatie kan naar het oordeel van de kantonrechter echter niet aan de orde zijn, omdat de wet daartoe geen grondslag biedt. De kantonrechter gaat dus niet in op dit andere door [verzoeker] gestelde ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] .

5.16.

[verzoeker] meent recht te hebben op een billijke vergoeding ter hoogte van 12 bruto maandsalarissen. Hij voert wat dit betreft aan dat, indien het ontslag op staande voet wordt weggedacht, niets in de weg stond aan een succesvolle voortzetting van de arbeidsovereenkomst en dat niet valt in te zien waarom hij niet aan de verwachtingen van [verweerder] had kunnen voldoen, indien deze op zorgvuldige en constructieve wijze zouden zijn besproken in functionerings- en beoordelingsgesprekken. Indien desalniettemin zou moeten worden aangenomen dat hij niet in staat was aan de verwachtingen van [verweerder] te voldoen, had volgens [verzoeker] op zijn minst een verbetertraject van zes maanden aangeboden moeten worden alvorens [verweerder] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst had kunnen verzoeken. [verzoeker] meent verder dat bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding in ogenschouw moet worden genomen dat de gevolgen van het ontslag groot zijn, nu hij nog geen andere baan heeft en dat het feit dat hij niet om vernietiging van het ontslag heeft verzocht volledig aan [verweerder] te wijten is, omdat [verweerder] het arbeidsconflict heeft veroorzaakt en vervolgens niets heeft gedaan om het conflict op te lossen en dat conflict zelfs heeft verergerd met een onherstelbare arbeidsverhouding tot gevolg. Mede gelet op de ernst van het verwijtbaar handelen van [verweerder] en de relatief geringe hoogte van de aan hem toekomende transitievergoeding dient de billijke vergoeding volgens [verzoeker] dan ook twaalf maandsalarissen te bedragen.

5.17.

[verweerder] stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst in geval van een ontbindingsprocedure binnen drie maanden zou zijn geëindigd. Volgens haar zou een verbetertraject van twee maanden namelijk hebben volstaan, gelet op de kennis en ervaring van [verzoeker] en het feit dat in het najaar van 2022 al een soort verbetertraject in gang was gezet in de vorm van de ‘try-out’ bij het autoschadeherstelbedrijf, en zou de ontbindingsprocedure een maand in beslag hebben genomen. [verweerder] wijst er ook op dat er momenteel veel vacatures zijn voor het spuiten en herstellen van auto’s en stelt de vraag aan de orde of [verzoeker] überhaupt nog wel een baan in loondienst zoekt, aangezien hij een eigen bedrijf heeft. [verweerder] betoogt verder dat bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding rekening moet worden gehouden met de WW-uitkering die [verzoeker] alsnog zal ontvangen en met de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding.

5.18.

De kantonrechter is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden een billijke vergoeding van € 20.000,00 bruto, zijnde afgerond zes bruto maandsalarissen exclusief vakantiegeld, dient te worden toegewezen. Van belang bij het vaststellen van de hoogte van die vergoeding weegt de kantonrechter mee dat aannemelijk is dat indien het ontslag niet zou hebben plaatsgehad, de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet op korte termijn zou zijn geëindigd. Een ontbindingsverzoek van [verweerder] zou gelet op het advies van de bedrijfsarts namelijk pas kans van slagen hebben gehad na serieuze pogingen van partijen om hun arbeidsconflict op te lossen, al dan niet door middel van het inzetten van een mediator. Voor zover [verweerder] had willen inzetten op een ontslag wegens disfunctioneren, geldt dat zij op dit punt eerst een dossier had moeten opbouwen en [verzoeker] een serieuze en reële gelegenheid had moeten bieden om zijn functioneren te verbeteren door middel van het aanbieden van een verbetertraject en wellicht coaching. Anderzijds neemt de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding in ogenschouw dat de arbeidsmarkt momenteel zeer gunstig is, ook voor de wat oudere werknemer, en dat [verweerder] een klein bedrijf is. Al met al en mede rekening houdend met het feit dat aan [verzoeker] ook een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding wordt toegekend, acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 20.000,00 bruto op zijn plaats. De wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na heden.

bruto/netto-specificatie

5.19.

Nu [verweerder] een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is, zal zij hem tevens een bruto/netto-specificatie ter zake van deze vergoedingen dienen te verstrekken. Het daarop gerichte verzoek van [verzoeker] zal dus ook worden toegewezen.

eindafrekening, vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen

5.20.

[verzoeker] verzoekt ook [verweerder] te veroordelen tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening en tot het betalen van het tot 19 januari 2023 opgebouwde vakantiegeld en de niet-genoten vakantiedagen. [verweerder] heeft echter als productie 2 reeds een eindafrekening overgelegd, waarop de uitbetaling van het vakantiegeld en de niet-genoten vakantie-uren vermeld staat. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het niet kan kloppen dat die eindafrekening tot een betaling van slechts € 713,86 heeft geleid, maar [verweerder] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het salaris over de gehele maand januari 2023 al aan [verzoeker] was uitbetaald. Dit sluit aan bij het feit dat op de eindafrekening een bedrag van € 1.651,04 aan salaris is ingehouden. Voor de niet-genoten vakantiedagen en het vakantiegeld geldt bovendien dat sprake is van een bijzonder belastingtarief. De kantonrechter gaat er dus van uit dat [verweerder] [verzoeker] reeds een deugdelijke eindafrekening heeft gestuurd en reeds tot betaling van het opgebouwde vakantiegeld en de niet-genoten vakantiedagen is overgegaan. Het betreffende verzoek van [verzoeker] zal dus worden afgewezen.

concurrentiebeding en nevenwerkzaamhedenbeding

5.21.

Nu de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst door ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] is geëindigd, kan [verweerder] op grond van het bepaalde in artikel 7:653 lid 4 BW (voor de periode na het ontslag op staande voet) geen rechten meer ontlenen aan het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. De door [verzoeker] wat dit betreft verzochte verklaring voor recht zal dus eveneens worden toegewezen.

5.22.

De door [verweerder] ingediende verzoeken ten aanzien van het concurrentiebeding en het in de arbeidsovereenkomst tevens opgenomen nevenwerkzaamhedenbeding zijn voorwaardelijk ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat aan [verzoeker] een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding of een vergoeding op grond van artikel 7:653 lid 5 BW wordt toegewezen. Aan deze voorwaarde is voldaan, zodat ook deze verzoeken bespreking behoeven.

5.23.

[verweerder] legt aan de verzoeken in kwestie ten grondslag dat [verzoeker] tijdens zijn dienstverband in strijd heeft gehandeld met het concurrentiebeding en het nevenwerkzaamhedenbeding, nu hij een eigen bedrijf had. Volgens [verweerder] heeft zij bij de indiensttreding van [verzoeker] met hem afgesproken dat hij zijn onderneming zou uitschrijven bij de Kamer van Koophandel en was zij er niet van op de hoogte dat [verzoeker] zich daarna weer met een ander bedrijf heeft ingeschreven.

5.24.

De kantonrechter is van oordeel dat de betreffende verzoeken van [verweerder]

moeten worden afgewezen. [verzoeker] heeft namelijk voldoende toegelicht en onderbouwd dat de activiteiten van zijn eigen bedrijf niet concurrerend zijn met de activiteiten van [verweerder] en [verweerder] heeft dit vervolgens niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat inderdaad geen sprake is geweest van concurrerende activiteiten. [verzoeker] heeft eveneens voldoende toegelicht en onderbouwd dat [verweerder] er wel degelijk van op de hoogte was dat hij weer/nog altijd een eigen bedrijf had en dat zij daar nooit eerder een probleem van heeft gemaakt. [verweerder] heeft ook dit standpunt vervolgens onvoldoende weten te weerleggen. Bij deze stand van zaken kan [verweerder] zich thans niet op het standpunt stellen dat [verzoeker] vanwege het overtreden van het nevenwerkzaamhedenbeding boetes verschuldigd is geworden.

proceskosten

5.25.

De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat zij ongelijk krijgt. Deze kosten worden aan de kant van [verzoeker] vastgesteld op een bedrag van € 693,00 aan griffierecht en een bedrag van € 793,00 aan salaris gemachtigde. Dit is in totaal € 1.486,00.

6 De beslissing

De kantonrechter:

6.1.

veroordeelt [verweerder] om binnen 14 dagen na heden aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 5.025,16 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 19 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;

6.2.

veroordeelt [verweerder] om binnen 14 dagen na heden aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 4.064,82 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 19 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;

6.3.

veroordeelt [verweerder] om binnen 14 dagen na heden aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 20.000,00 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling;

6.4.

veroordeelt [verweerder] om bij voornoemde betalingen een deugdelijke bruto/netto- specificatie ter zake van die betalingen aan [verzoeker] te verstrekken;

6.5.

verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] en dat [verweerder] derhalve geen rechten kan ontlenen aan het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding;

6.6.

veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] vaststelt op € 1.486,00;

6.7.

verklaart voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

6.8.

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023.

(DM(O)

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.