RECHTBANK
OVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 10470565 \ EJ VERZ 23-75
Beschikking van 30 juni 2023 (bij vervroeging)
CIREX B.V.,
te Almelo,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Cirex,
gemachtigde: mr. R.F. Kötter,
[Partij B]
,
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [Partij B] ,
gemachtigde: mr. C.J.M. Fens(FNV).
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bewijsstukken
- de aanvullende bewijsstukken van Cirex
- het verweerschrift met bewijsstukken
- de mondelinge behandeling waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij waren aanwezig: [naam 1] , algemeen directeur van Cirex met mr. Kötter en [Partij B] met mr. Fens.
3
3. De feiten
3.1.
Cirex is een gieterij die complexe stalen componenten ontwikkelt en giet. Het bedrijf heeft ongeveer 100 werknemers.
3.2.
Op 1 maart 2006 is [Partij B] , nu 56 jaar, in dienst getreden bij Cirex als medewerker Marketing & Sales. Dit team heeft ongeveer 6 medewerkers. Het salaris van [Partij B] is € 2.669,92 bruto per maand op basis van 28 uur per week met emolumenten. De cao Metalektro is van toepassing.
3.3.
In oktober 2020 heeft bij de afdeling Marketing & Sales een coachingstraject plaatsgevonden, waarbij tussen de coach en [Partij B] één gesprek is geweest. Daarna heeft [Partij B] niet langer aan het traject meegewerkt.
3.4.
Op 30 januari 2023 heeft Cirex [Partij B] uitgenodigd voor een gesprek waarin de noodzaak zou worden besproken om de communicatie en de samenwerking met [Partij B] te verbeteren door middel van een mediationtraject (bewijsstuk 5 bij het verzoekschrift).
[Partij B] is zonder afmelding niet op dat gesprek verschenen.
3.5.
Op 13 februari 2023 heeft Cirex [Partij B] officieel gewaarschuwd om mee te werken aan een mediationtraject.
3.6.
Op 16 maart 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren:
[Partij B] met dhr. [vakbondsmedewerker] (FNV) en dhr. [naam 1] namens Cirex met mr. Kötter.
3.7.
Bij e-mail van 20 maart 2023 (bewijsstuk 9 bij het verzoekschrift) heeft mr. Kötter nogmaals mediation voorgesteld. Dit voorstel is namens [Partij B] op 27 maart 2023 afgewezen (bewijsstuk 10 bij het verzoekschrift).
3.8.
Per e-mail heeft mr. Kötter op 30 maart 2023 nogmaals een gesprek voorgesteld om uit de impasse te komen (bewijsstuk 11 bij het verzoekschrift). Dit voorstel is op
31 maart 2023 namens [Partij B] afgewezen (bewijsstuk 12 bij het verzoekschrift).
3.9.
Bij brief van 25 april 2023 heeft Cirex [Partij B] bericht dat Cirex een ontbindingsverzoek zal indienen. Gedurende de ontbindingsprocedure is [Partij B] vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van loon (bewijsstuk 4 bij het verweerschrift).
4 Het geschil
4.1.
Cirex vordert, uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [Partij B] .
4.2.
Cirex stelt dat er vanaf 2020 problemen zijn ontstaan in de samenwerking en de communicatie met [Partij B] die zodanig zijn dat van Cirex in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. De problemen houden onder meer in dat
[Partij B] :
- haar vragen aan collega’s bij herhaling stelt, ook nadat er al antwoord op is gegeven
- als voorwaarde aan collega’s stelt dat haar vragen schriftelijk worden beantwoord, hetgeen uitermate omslachtig is
- het coachingstraject in oktober 2020 eenzijdig heeft beëindigd
- in januari 2023 een beoordelingsgesprek heeft geweigerd zonder iemand van de vakbond erbij
- bij het gesprek van 8 februari 2023 zonder afmelding niet is verschenen en ook het gesprek begin april 2023 heeft afgezegd
- het aanbod van mediation heeft afgewezen en
- niet op het aanbod voor een gesprek begin april 2023 is ingegaan.
De problemen in de samenwerking en de communicatie zijn [Partij B] meermalen voorgehouden. Aan het coachingstraject in oktober 2020 ging vooraf dat [Partij B] in een gesprek met haar direct leidinggevende, commercieel directeur [naam 2] , zodanig heeft ‘gevloekt en getierd’ dat Cirex heeft gemeend een coachingstraject in gang te moeten zetten. In het gesprek op 16 maart 2023 zijn de problemen uitgebreid besproken. De mediation was erop gericht om tot een verbetering van de samenwerking en communicatie te komen. Van een zogenaamde exit-mediation, gericht op ontslag, was geen sprake. Er is geen verband tussen dit verzoek en het lidmaatschap van de OR van [Partij B] .
4.3.
[Partij B] ontkent de problemen in de samenwerking en communicatie. Coaching vond ze dan ook niet nodig. De problemen zijn nooit met haar besproken en ze was er dan ook niet van op de hoogte. Ook in het gesprek op 16 maart 2023 zijn ze niet benoemd. Toen bleek dat het coachingstraject in oktober 2020 alleen voor haar gold heeft ze ervoor bedankt. Het aanbod van mediation was vaag en te vroeg gedaan. Ook omdat [Partij B] dacht dat de mediation op haar ontslag was gericht heeft ze geweigerd. Alleen aan een cursus communicatie wilde ze wel meewerken als Cirex dat zinvol achtte. Dat Cirex verklaringen van medewerkers in het geding heeft gebracht is voor [Partij B] kwetsend en schade berokkenend. [Partij B] doet een beroep op de reflexwerking van het opzegverbod van artikel 7:670 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW). Niet valt uit te sluiten dat het verzoek verband houdt met het lidmaatschap van de OR.
4.4.
De relatie is door toedoen van Cirex inmiddels zodanig verstoord dat [Partij B] ook om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt. Door vast te houden aan mediation heeft Cirex de zaak op de spits gedreven en daarmee ernstig verwijtbaar gehandeld.
[Partij B] verzoekt, ook als het ontbindingsverzoek van Cirex wordt toegewezen, om toekenning van een transitievergoeding van € 17.309,27, uitgaande van 1 december 2023 als einddatum van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast verzoekt ze bij wijze van billijke vergoeding 30 maandsalarissen (afgerond € 90.000 bruto) en € 25.000 netto immateriële schadevergoeding, dit gelet op de door Cirex overgelegde verklaringen van medewerkers.
4.5.
Voor het verweer van Cirex tegen dit tegenverzoek wordt verwezen naar overweging 4.2. Cirex meent dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Wel meent Cirex dat [Partij B] recht heeft op transitievergoeding.
5 De beoordeling van beide verzoeken
5.1.
Ingevolge artikel 7:671b lid 1, aanhef en sub a BW gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
5.2.
Tussen partijen is inmiddels niet meer in geschil dat de arbeidsverhouding tussen hen is verstoord en dat herplaatsing niet mogelijk is of in de rede ligt.
5.3.
Dat het ontbindingsverzoek van Cirex verband zou houden met het lidmaatschap van de OR heeft [Partij B] onvoldoende onderbouwd, zodat de kantonrechter het beroep op de ontslagbescherming passeert.
5.4.
Cirex doet een beroep op artikel 7:669 lid 3 onder g BW, ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Voor toepassing hiervan is van belang dat deze verstoring niet door de werkgever mag worden veroorzaakt. Tussen partijen is verschil van mening over de vraag wie verantwoordelijk is voor de verstoorde arbeidsverhouding
5.5.
De kantonrechter oordeelt dat de verstoorde arbeidsverhouding niet aan Cirex kan worden verweten. Uit hetgeen onder het kopje ‘feiten’ is weergegeven blijkt dat Cirex vanaf 2020 problemen in de communicatie en de samenwerking met [Partij B] heeft ervaren. De ervaren problemen blijken ook uit de verklaringen die onder bewijsstuk 14 tot en met 20 aanvullend zijn overgelegd. Hoewel de kantonrechter er oog voor heeft dat deze verklaringen voor [Partij B] mogelijk pijnlijk zijn om te lezen, betekent het overleggen ervan niet dat Cirex bijdraagt aan vijandelijkheid van medewerkers van Cirex tegenover
[Partij B] , dan wel dat Cirex daarmee juist de arbeidsverhouding heeft verstoord. [Partij B] ontkent immers de (wetenschap van) communicatieproblemen en problemen in de samenwerking, waarna Cirex haar stellingen met deze verklaringen heeft onderbouwd. Dit kan Cirex niet worden verweten.
5.6.
Nadat er in 2020 een meningsverschil is geweest tussen [Partij B] en [naam 2] , is [Partij B] naar eigen zeggen heel boos geworden.
Cirex heeft over dat incident naar voren gebracht dat [Partij B] in dat gesprek heeft ‘gevloekt en getierd’, hetgeen [Partij B] ontkent. Daarna heeft Cirex een coachingstraject gestart. Daar wilde [Partij B] niet aan meewerken omdat het alleen om haar en niet om andere medewerkers zou gaan.
Welke uiting [Partij B] ook heeft gegeven aan haar boosheid, uit het aanbieden van het coachingstraject, kennelijk op haar gericht, had ze moeten afleiden dat Cirex problemen met haar heeft ervaren. Dat de coaching alleen op de samenwerking met
[Partij B] zou zijn gericht is daarbij niet relevant en maakt nog niet dat ze er om die reden voor had mogen bedanken. Immers, [Partij B] had moeten begrijpen dat de kennelijk door (medewerkers van) Cirex ervaren problemen voldoende ernstig waren om deze met een coach te bespreken. Zo zij er al vragen over had waarom het alleen op de samenwerking met haar was gericht, had zij daar naar kunnen vragen, hetgeen kennelijk niet is gebeurd.
5.7.
Dat [Partij B] nooit zou hebben gehoord dat Cirex problemen met haar heeft ervaren kan niet worden gevolgd. Naast het coachingstraject zijn de problemen onderwerp van gesprek geweest op 16 maart 2023. Weliswaar ontkent [Partij B] dat in dat gesprek feitelijk is ingegaan op de problemen, maar zowel [naam 1] , als mr. Kötter, hebben bij de mondelinge behandeling verklaard dat de problemen in de communicatie en samenwerking in dat gesprek aan de hand van concrete voorbeelden zijn benoemd. De ontkenning van
[Partij B] op dat punt komt dan ook niet geloofwaardig over. Het kan niet anders dan dat
[Partij B] wist welke concrete problemen Cirex ervoer in de samenwerking en communicatie met haar.
5.8.
Het kan [Partij B] worden aangerekend dat zij gesprekken daarover met Cirex heeft geweigerd. Dat geldt voor haar beoordelingsgesprek zonder aanwezigheid van de vakbond in januari 2020. Dat geldt ook voor het gesprek dat op 8 februari 2023 zou plaatvinden en tot slot ook voor het gesprek dat 3, 4 of 6 april 2023 zou plaatsvinden. De laatste twee gesprekken hadden als insteek om te praten over mediation omdat gesprekken niet op gang kwamen en [Partij B] coaching afhield. Anders dan [Partij B] stelt, kan uit de tekst van de uitnodigingen voor de laatstgenoemde twee gesprekken (bewijsstukken 5 en 11 bij het verzoekschrift) niet worden afgeleid dat de mediation was bedoeld om de arbeidsrelatie met [Partij B] te beëindigen. Uit de tekst blijkt juist dat de gesprekken bedoeld waren om uit de impasse te komen en er achter te komen wat er speelde. De tekst van de laatste twee uitnodigingen is ook niet zodanig vaag dat [Partij B] niet zou weten waar ze aan toe was. Als ze al vond dat het aanbod tot mediation te vaag was had zij aan Cirex een toelichting kunnen vragen. Dat heeft ze niet gedaan. Ze is gesprekken juist uit de weg gegaan. Dat Cirex enige aanleiding heeft gegeven om te denken dat de mediation gericht was op het vertrek van [Partij B] heeft ze ook niet onderbouwd.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
5.9.
Concluderend is er geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Cirex. [Partij B] is elke in redelijkheid aangereikte mogelijkheid uit de weg gegaan om de door Cirex ervaren problemen op te lossen. Gelet op voorgaande is de arbeidsverhouding zodanig verstoord, dat van Cirex in redelijkheid niet kan worden gevergd dat deze voortduurt. Het verzoek van Cirex wordt toegewezen en de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden gelet op artikel 7:672 BW lid 1 en lid 2 onder d BW.
5.10.
De kantonrechter zal het tijdstip waartegen de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden bepalen op 1 september 2023. Hierbij is de duur van de procedure (67 dagen) afgetrokken van de geldende opzegtermijn van vier maanden.
5.11.
Een beschikking waarin een arbeidsovereenkomst wordt ontbonden is op grond van artikel 7:683 lid 1 BW ‘uitvoerbaar bij voorraad’. Het verzoek van Cirex dit deel van de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoeft daarom niet toegewezen te worden.
5.12.
Uit artikel 7:673 lid 1 onder 2 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Dat is hier het geval.
5.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat [Partij B] aanspraak kan maken op transitievergoeding. [Partij B] heeft de berekening van Cirex niet betwist, waarbij werd uitgegaan van de einddatum 1 september 2023. Rekening houdend met deze datum bedraagt deze vergoeding € 17.065,48. De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, derhalve 1 oktober 2023.
5.14.
[Partij B] verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding. Gelet op artikel 7:671b lid 9 sub c BW is daarvoor alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat ook de lat voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid van de werkgever en voor het als gevolg daarvan toekennen van een billijke vergoeding aan de werknemer hoog ligt.
5.15.
Gelet op hetgeen hierboven in overweging 5.5. tot en met 5.8. is overwogen, is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen van Cirex. Het daarop gerichte tegenverzoek van [Partij B] wordt dan ook afgewezen.
5.16.
In de ‘aanbeveling schikking en proceskosten Wwz’ is opgenomen dat,
in geval van toewijzing van een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 7:671b en 7:671c BW, de proceskosten in beginsel worden gecompenseerd. Cirex heeft een verzoek om ontbinding op grond van artikel 7:671b BW ingesteld. De aanbeveling zal worden gevolgd.
5.17.
De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd in die zin dat elke partij belast blijft met de eigen kosten.