RECHTBANK
OVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10470063 \ CV EXPL 23-1625
Vonnis van 21 november 2023
[eiseres] ,
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. drs. J.S. Siemensma,
rolgemachtigde: Agin Pranger Gerechtsdeurwaarders, Juristen, Incassospecialisten,
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Zuidema.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] te betalen:
-
€ 9.750,45 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met rente;
-
de wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige loon;
-
de wettelijke rente over de wettelijke verhoging;
-
€ 862,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
-
€ 1.425,00 voor de gemaakte accountantskosten;
-
de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, verder ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de doorbetaling van het loon tijdens werkonderbrekingen en over de wijze waarop [gedaagde] pauze-uren heeft geregistreerd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de op haar arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde cao’s voor wat betreft de werkonderbrekingen en pauzes niet juist nageleefd. Ter vaststelling van de hoogte van haar vordering heeft [eiseres] Countus Accountants en Adviseurs B.V. (hierna: Countus) opdracht gegeven om aan de hand van haar rittenstaten en het door [gedaagde] uitbetaalde loon te achterhalen op hoeveel loon zij nog recht heeft. Aan de hand van dit overzicht van Countus maakt [eiseres] nog aanspraak op een bedrag aan loon van € 9.750,45 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] heeft primair aangevoerd dat [eiseres] te laat is met klagen over de uitbetaling. [eiseres] ontving maandelijks de rittenstaten en kon dan eenvoudig vaststellen of het aantal gewerkte uren correct werd verloond. [gedaagde] mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiseres] het eens was met haar loon.
4.3.
Het primaire verweer van [gedaagde] slaagt niet. Op grond van artikel 3:307 BW geldt voor een loonvordering een verjaringstermijn van vijf jaar. Omdat deze termijn voor de afzonderlijke loonbetalingen nog niet is verstreken, kan [eiseres] in beginsel haar vordering aan de kantonrechter voorleggen. De kantonrechter begrijpt de stelling van [gedaagde] ten aanzien van gerechtvaardigd vertrouwen als een beroep op rechtsverwerking. Daarvan is echter evenmin sprake. Een beroep op rechtsverwerking slaagt als het innen van de vordering, vanwege de voorafgaande houding en gedragingen van de schuldeiser, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Enkel stilzitten van de schuldeiser is daarvoor niet voldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden die bij de schuldenaar, in dit geval [gedaagde] , het vertrouwen hebben gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of dat de positie van de schuldenaar onredelijk zal worden benadeeld of verzwaard in het geval dat de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zal maken. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. [eiseres] is – op het moment dat bij haar de indruk ontstond dat de loonbetaling niet conform cao was – in gesprek gegaan met [gedaagde] en zij heeft ook kort daarna aanspraak gemaakt op de achterstallige betaling. De aanspraak van [eiseres] is ook uitdrukkelijk uitgezonderd van de finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst tussen partijen. [gedaagde] heeft er dan ook geen enkel moment gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [eiseres] haar aanspraak niet meer geldend zou maken, zodat van rechtsverwerking geen sprake is.
4.4.
[gedaagde] heeft subsidiair aangevoerd dat [eiseres] haar vordering niet goed heeft onderbouwd. Het ligt op de weg van [eiseres] om de exacte dagen aan te geven waarop de loonbetaling in haar ogen niet juist is geweest, zodat [gedaagde] die specifieke dagen kan bekijken en daarop kan reageren. Met alleen een algemeen overzicht, gespecificeerd per jaar, kan [gedaagde] zich niet goed verweren tegen de vordering, aldus [gedaagde] .
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat het aan [eiseres] is om haar vordering te onderbouwen. Zij heeft dat gedaan met het overzicht van Countus. Dat er in dit overzicht geen specifieke data zijn opgenomen, maakt niet dat er voor [gedaagde] geen verweer mogelijk is. [gedaagde] beschikt als werkgever over alle rittenstaten en is bij uitstek degene die aan de hand van de ingevulde rittenstaten en de door haar geschoonde rittenstaten kan aantonen welke uren wel of niet betaald zijn. [gedaagde] heeft nagelaten om – in het kader van haar betwisting – gemotiveerd te onderbouwen dat de vordering van [eiseres] onjuist is. Zo heeft zij noch in haar conclusie van antwoord noch voorafgaand aan de zitting een overzicht ingediend van wat er in haar optiek verloond diende te worden. Ook tijdens de zitting heeft [gedaagde] volhard in haar stelling dat van haar niet kan worden verlangd een eigen overzicht te maken. Dat is, gezien haar positie als werkgever, niet juist. Gelet op de geringe onderbouwing van de vordering door [eiseres] gelden er voor een gemotiveerd verweer van [gedaagde] weliswaar geen hele hoge eisen, maar het in het geheel niet inhoudelijk willen reageren op de vordering, terwijl [gedaagde] als werkgever over alle stukken beschikt, haalt die maatstaf niet. Bij deze stand van zaken is er geen aanleiding om [gedaagde] alsnog in de gelegenheid te stellen om bij akte haar verweer te onderbouwen. Dat betekent dat de vordering ter zake van het achterstallig loon van [eiseres] zal worden toegewezen.
4.6.
[eiseres] heeft verder aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging van 50%. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. De reden dat [gedaagde] een lager loon heeft uitbetaald dan waar [eiseres] recht op meent te hebben, houdt verband met een verschil van inzicht over de wijze waarop de bepalingen uit de cao moeten worden toegepast. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] met opzet [eiseres] te weinig heeft uitbetaald. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging daarom matigen tot 20%. Een bedrag van 20% × € 9.750,45 = € 1.950,09 bruto zal worden toegewezen.
4.7.
De wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf 21 december 2022, omdat [gedaagde] toen in verzuim is geraakt.1
4.8.
De buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 862,50 zijn niet afzonderlijk betwist en worden eveneens toegewezen.
4.9.
[eiseres] heeft tot slot gevorderd dat [gedaagde] een vergoeding betaalt voor de gemaakte kosten ten gevolge van het inschakelen van Countus. Die kosten bedragen € 1.425,00 exclusief btw. De kantonrechter is van oordeel dat het om kosten gaat die [eiseres] in redelijkheid heeft gemaakt voor een onderzoek ter onderbouwing van haar vordering. Ook het gehanteerde tarief komt de kantonrechter niet onredelijk voor. De vordering wordt daarom toegewezen, zij het tot een bedrag van € 1.125,00, omdat [gedaagde] terecht heeft aangevoerd dat Countus een fout heeft gemaakt in haar berekening en dat de kosten voor zover die zien op herstel van die fout (€ 300,00) niet voor rekening van [gedaagde] komen.
4.10.
[gedaagde] is de partij die in het ongelijk is gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden begroot op:
- -
€ 132,42 voor de dagvaardingskosten
- -
€ 693,00 voor het griffierecht
- -
€ 792,00 voor salaris gemachtigde (twee punten × tarief € 396,00)
Totaal: € 1.617,42.
5 De beslissing
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
a. het achterstallige loon van € 9.750,45 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, gerekend vanaf 21 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
b. de wettelijke verhoging van € 1.950,09 bruto (20%), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, gerekend vanaf 21 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
c. de buitengerechtelijke incassokosten van € 862,50;
d. de accountantskosten van € 1.125,00;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot en met vandaag aan de kant van [eiseres] vastgesteld op € 1.617,42;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken door mr. R.F. van Aalst op 21 november 2023. (SvW)