RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 11074168 \ EJ VERZ 24-153
Beschikking van de kantonrechter van 16 juli 2024
de stichting
[partij A]
,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verzoekende en verwerende partij,
gemachtigde: mr. S. Hornstra,
[partij B]
,
wonend in [woonplaats] ,
verwerende en verzoekende partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [partij A] en [partij B] genoemd.
3 De feiten
3.1.
[partij B] is in 2013 onder de naam ‘ [partij A] ’ begonnen met het al dan niet tezamen met anderen kosteloos aanbieden van fotoreportages aan ouders van ernstig ziek, terminale of overleden kinderen.
3.2.
Op 19 augustus 2015 is [partij A] opgericht door mevrouw [naam 3] , mevrouw [naam 4] en de heer [naam 5] . De Stichting is opgericht om het mogelijk te maken dat aan gezinnen met ernstig zieke, terminale of overleden kinderen of ouders kosteloos een fotoreportage wordt aangeboden. Hoewel de Stichting formeel niet door [partij B] is opgericht, is zij wel de bedenker en initiatiefnemer van de Stichting.
3.3.
Het bestuur van de stichting, waarvan sinds 17 juli 2020 de heer [naam 1] , voorzitter is, verricht de bestuurstaken onbezoldigd.
3.4.
Met ingang van 1 oktober 2020 is [partij B] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam voor [partij A] in de functie van directeur. Het salaris bedroeg laatstelijk € 2.520,00 bruto per maand bij een dienstverband van 40 uur per week.
3.5.
Vanaf 23 november 2022 is [partij B] afwezig geweest wegens ziekte. Vanaf mei 2023 heeft [partij B] weer verschillende werkzaamheden verricht. In juli 2023 heeft zij zich voor 50% beter gemeld, per 1 november 2023 is zij weer als 100% hersteld aangemerkt.
3.6.
Op 12 februari 2024 heeft [partij B] per e-mailbericht aan [partij A] verzocht om uitbetaling van de overuren die zij stelt te hebben gemaakt. Het aantal overuren in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 juni 2021 bedraagt volgens opgave van [partij B] 1715.
3.7.
In de bestuursvergadering van 29 februari 2024 heeft het bestuur van [partij A] besloten om de arbeidsovereenkomst met [partij B] te beëindigen. [partij A] heeft in dat kader een concept-vaststellingsovereenkomst aangeboden aan [partij B] .
3.8.
Op 1 maart 2024 heeft [partij B] laten weten zich te verzetten tegen beëindiging van de arbeidsrelatie. Op de aangeboden vaststellingsovereenkomst heeft [partij B] niet gereageerd.
3.9.
Tussen partijen heeft een op initiatief van [partij B] een kort geding plaatsgevonden, waarbij [partij B] een vordering tot wedertewerkstelling en een vordering tot betaling van de gemaakte overuren heeft ingediend. Deze vorderingen zijn beide afgewezen bij vonnis van 22 mei 2024.
3.10.
[partij B] heeft zich op 23 mei 2024 ziekgemeld.
5 De beoordeling
van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om het antwoord op de vraag of de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. [partij A] heeft primair aangevoerd dat sprake is van verwijtbaar handelen van [partij B] . Indien het beroep op verwijtbaar handelen niet slaagt, heeft [partij A] aangevoerd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter zal beide gronden bespreken. In het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, moet worden beoordeeld op welke vergoedingen [partij B] recht heeft. Omdat [partij B] ziek is, zal eerst worden bekeken of het opzegverbod wegens ziekte in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Staat het opzegverbod wegens ziekte in de weg aan ontbinding? Nee
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [partij B] als gevolg van ziekte niet in staat is tot het verrichten van arbeid. [partij B] heeft zich immers, zo is ter zitting onweersproken gesteld, op 23 mei 2024 ziekgemeld. Het opzegverbod staat gelet op artikel 7:671b lid 6 BW niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek van [partij A] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt met de ziekte van [partij B] . Het staat vast dat [partij A] al in februari 2024 aan [partij B] heeft laten weten dat zij de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen door middel van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is gebaseerd op verwijtbaar handelen van [partij B] dan wel het verstoord raken van de arbeidsrelatie. Deze beide gronden staan los van de later opgetreden arbeidsongeschiktheid van [partij B] .
5.3.
Aan de orde is de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
Heeft [partij B] verwijtbaar gehandeld? Nee
5.4.
Als uitgangspunt geldt dat uit artikel 7:669 lid 3 onder e BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [partij A] heeft in dat kader aangevoerd dat het verwijtbaar handelen van [partij B] is gelegen in de omstandigheid dat zij een disproportionele urendeclaratie heeft ingediend en dat zij daarnaast meerdere onjuiste declaraties en onttrekkingen heeft gedaan. [partij A] heeft een overzicht opgesteld van declaraties door [partij B] in de periode van november 2015 tot en met juni 2021. Dat overzicht sluit op een bedrag van € 31.182,54. Het gaat om onder meer de huur van een studio, verzendkosten, hostingkosten en verscheidene mandjes en naaibenodigdheden voor de onderneming [bedrijf] , de onderneming van [partij B] , evenals reiskosten. [partij B] heeft hier geen duidelijkheid over kunnen geven, aldus [partij A] .
5.5.
[partij B] heeft weersproken dat er sprake is van verwijtbaar handelen. De urendeclaratie was volgens haar niet disproportioneel. [partij B] heeft gedurende een lange periode 24 uur per dag bereikbaarheidsdiensten gedraaid voor [partij A] . [partij B] werd door het 24/7 doorschakelen van de diensttelefoon verantwoordelijk voor het coördineren en verwerken van gemiddeld 45 opdrachten per week. Dit stond nog los van de overige werkzaamheden, zoals het nabewerken van foto’s, verwerken van post en mail, beheren van social media, fondsenwerving, etc. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een ziekmelding van [partij B] . Nadien heeft ze weer doorgewerkt, totdat er in februari 2022 borstkanker bij haar werd geconstateerd en [partij B] zich opnieuw ziek heeft moeten melden. Vanaf mei 2023 is [partij B] gestart met de re-integratie. [partij B] heeft toen ook de niet aflatende werkdruk van het jaar 2021 besproken. De terugkeer in haar eigen functie is, ondanks een volledige betermelding, niet van de grond gekomen. Uiteindelijk heeft [partij B] op 12 februari 2024 het overzicht gestuurd van haar overuren met het verzoek om afwikkeling daarvan, zodat partijen met een schone lei konden samenwerken in het nieuwe jaar. Verder heeft [partij B] aangevoerd dat van onjuiste declaraties of onttrekkingen geen sprake is geweest. De studio, de mandjes en de naaibenodigdheden waren allemaal bestemd voor [partij A] , aldus [partij B] .
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen verwijtbaar handelen van [partij B] opleveren. Als uitgangspunt geldt daarbij dat [partij A] de stelplicht en, bij voldoende gemotiveerde betwisting, de bewijslast draagt van de aan [partij B] gemaakte verwijten. Dat [partij B] verwijtbaar heeft gehandeld, heeft [partij A] echter niet aangetoond. Het volgende is daarbij verder van belang.
5.7.
Het stond [partij B] vrij om te verzoeken om uitbetaling van de overwerkuren. [partij A] had – ook indien het om een in haar visie disproportionele omvang ging – om een (nadere) toelichting en onderbouwing kunnen vragen en vervolgens zich, aan de hand van het verzoek en de nader verkregen gegevens en de overigens bij haar bekende gegevens een oordeel kunnen vormen over (de omvang van) het overwerk. Aan de hand daarvan had zij dan kunnen vaststellen of en tot welk bedrag de aanspraak van [partij B] terecht was. Het verzoek van [partij B] en de wijze waarop dat is gedaan levert geen verwijtbaar handelen op.
5.8.
Ook de gestelde onjuiste declaraties en onttrekkingen kunnen niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van verwijtbaar handelen. Uit het overzicht dat door [partij A] is ingediend, blijkt dat de declaraties, waarvan [partij A] stelt dat deze onterecht zijn, in overwegende mate betrekking hebben op de periode vóór de indiensttreding op 1 oktober 2020.1 Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [partij B] tijdens haar dienstverband verwijtbaar heeft gehandeld door declaraties en/of onttrekkingen van vóór het aangaan van het dienstverband. Daar komt bij dat [partij B] gemotiveerd en grotendeels onweersproken heeft toegelicht dat die declaraties ten behoeve van [partij A] zijn gedaan. Ten aanzien van de gestelde declaraties/onttrekkingen na de indiensttreding gaat het nog om een bedrag van € 4.554,29 in plaats van € 31.182,54, bestaande uit 8 maanden huur voor de studio (€ 3.040,00), een woodlaser (€ 975,26) en reiskosten (€ 539,03).
Voor wat betreft de huur van de studio kan daarbij ook worden opgemerkt dat (i) de huurpenningen niet aan haar zelf ten goede zijn gekomen en (ii) [partij B] gemotiveerd naar voren heeft gebracht dat de gehuurde ruimte voor activiteiten van [partij A] is gebruikt. [partij A] heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [partij B] , onvoldoende toegelicht dat deze declaraties leiden tot verwijtbaar handelen. Voor wat betreft de reiskosten merkt de kantonrechter op dat [partij B] naar voren heeft gebracht dat tussen partijen afgesproken is dat hiervan bevoorschotting zou plaatsvinden en dat zij de reisadministratie aan de penningmeester zond die ook toegang had tot de agenda. In het licht daarvan heeft [partij A] slechts in het algemeen gesteld dat de reiskosten niet realistisch waren en [partij B] onvoldoende zou hebben aangetoond dat de reiskosten wel zijn gemaakt. De kantonrechter komt tot de conclusie dat [partij A] niet heeft aangetoond dat [partij B] deze reiskosten ten onrechte heeft gedeclareerd.
Voor wat betreft de huurkosten, de kosten van de woodlaser en de reiskosten merkt de kantonrechter op dat [partij B] een verklaring in het geding heeft gebracht van dhr. [naam 7] , die in de periode van 22 augustus 2018 tot en met 31 december 2020 penningmeester was van [partij A] . Deze verklaring is niet weersproken door [partij A] en houdt onder andere in dat naar zijn herinnering (i) betalingen plaatsvonden naar aanleiding van declaraties waarbij data van ziekenhuisbezoeken en kilometers waren ingevuld en (ii) grotere uitgaven, zoals kosten ten behoeve van ‘Haken voor [partij A] ’ vooraf werden afgestemd met het bestuur van [partij A] .
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat [partij B] ten onrechte declaraties heeft ingediend. Het handelen van [partij B] kan dan ook niet als verwijtbaar worden aangemerkt, zodat dit geen grond oplevert voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Is er sprake van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding? Nee
5.9.
[partij A] heeft zich subsidiair beroepen op het bestaan van een verstoorde arbeidsverhouding. [partij A] heeft geen vertrouwen meer in [partij B] naar aanleiding van de disproportionele vordering van haar overuren, de (volgens [partij A] onterechte) declaraties en de manier waarop [partij B] gecommuniceerd heeft over voormalige en de huidige bestuursleden, coördinatoren en andere vrijwilligers van [partij A] . Er lijkt volgens [partij A] een terugkerend patroon te zijn waarbij [partij B] zich keert tegen het bestuur van [partij A] .
5.10.
[partij B] heeft erkend dat er momenteel sprake is van een verstoorde relatie met het huidige bestuur, met name in de persoon van de heer [naam 6] . [partij B] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat die verstoorde relatie niet moet leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [partij B] ziet nog mogelijkheden voor zich om weer terug te keren bij [partij A] .
5.11.
In artikel 7:669 lid 3 sub g BW is bepaald dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Die verstoring van de arbeidsverhouding moet ernstig en duurzaam zijn, wil de verstoorde arbeidsverhouding leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
5.12.
Uit de standpunten van partijen en uit de eigen waarneming van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling is de kantonrechter genoegzaam gebleken dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding met (een deel van) het huidige bestuur van [partij A] . De kantonrechter is echter van oordeel dat deze verstoorde arbeidsverhouding niet ernstig en duurzaam is en dat de arbeidsovereenkomst daarom niet op die grond kan worden ontbonden. De kantonrechter legt dat hierna uit.
5.13.
De kantonrechter stelt verder voorop dat in deze arbeidsrelatie sprake is van een bijzondere situatie, anders dan bij gebruikelijke arbeidsrelaties. Het betreft hier een stichting, zonder winstoogmerk, die grotendeels draait op de inzet van vrijwilligers, de fotografen. Partijen zijn het erover eens dat [partij B] de bedenker en initiatiefnemer van [partij A] is, ook al is zij niet degene die de stichting formeel heeft opgericht. [partij B] verricht haar werkzaamheden voor [partij A] inmiddels op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, nadat zij eerst jaren vrijwilligerswerk heeft gedaan voor [partij A] . De bestuursleden worden voor twee jaar benoemd en verrichten hun activiteiten onbezoldigd. Gelet op het voorgaande, waarbij enerzijds [partij B] bedenker en initiatiefnemer en thans werknemer is, en anderzijds het bestuur bestaat uit tijdelijk benoemde vrijwilligers, kan niet al te snel worden aangenomen dat ontbinding op het verzoek van de stichting is gerechtvaardigd op de grond dat de verhouding met een of meer bestuursleden is verstoord.
5.14.
De arbeidsrelatie is met name verstoord geraakt nadat [partij B] haar verzoek tot uitbetaling van haar overuren heeft ingediend. Dat er daarvóór ook al een verstoring van de arbeidsrelatie bestond, is niet aannemelijk geworden. Het verzoek van [partij B] aan [partij A] tot uitbetaling van de overuren is gedaan per e-mailbericht van 12 februari 2024. In plaats van de gegrondheid van dit verzoek te beoordelen, al dan niet na nader onderzoek, is het bestuur er zonder nader onderzoek vanuit gegaan dat het verzoek ten onrechte is gedaan en heeft het daarin aanleiding gevonden te besluiten om de arbeidsrelatie te beëindigen. Van enige redelijkerwijs van het bestuur te verwachten inspanning om de mogelijk verstoorde relatie te herstellen is in het geheel niet gebleken. [partij A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verzoek (apert) onjuist was en om die reden een deugdelijk aanknopingspunt vormde om tot een verstoorde arbeidsrelatie te concluderen. Voor de directe beslissing om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen – met als gevolg dat de relatie verstoord raakt – was het al met al nog veel te vroeg. Voor zover deze handelwijze de verstoorde arbeidsrelatie heeft veroorzaakt, is dat met name te wijten aan het gedrag van [partij A] .
5.15.
[partij A] voert thans ook aan dat de arbeidsrelatie verstoord is geraakt als gevolg van de in haar visie ten onrechte ingediende declaraties. Evenwel kan (ook) niet worden aangenomen dat de door [partij B] ingediende declaraties onrechtmatig waren. Aangezien al met al moet worden aangenomen dat de verstoring van de relatie met name te wijten is aan de wijze waarop het bestuur heeft gehandeld, ligt het, in de situatie waarin het bestuur ontbinding nastreeft en [partij B] aanvoert dat het dienstverband kan worden gecontinueerd, niet voor de hand het ontbindingsverzoek toe te wijzen. Daarbij is van belang dat vaste rechtspraak is dat de omstandigheid dat de werkgever van het ontstaan van de verstoring in de arbeidsverhouding een verwijt kan worden gemaakt, op zichzelf niet aan ontbinding op de g-grond in de weg hoeft te staan. De rechter zal wel de mate waarin de verstoorde arbeidsverhouding aan de werkgever te verwijten is, moeten betrekken bij de beoordeling of van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, en kan daarin aanleiding zien te oordelen dat niet aan de maatstaf voor ontbinding op de g-grond is voldaan (vgl. HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220, rov. 3.3.2).
5.16.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een onoverbrugbaar conflict tussen partijen. Van het bestuur had mogen worden verwacht dat zij, voor zover redelijkerwijs mogelijk, inspanningen zou hebben verricht om de arbeidsrelatie tussen partijen te herstellen. Van enige inspanning van de zijde van het bestuur is evenwel in het geheel niet gebleken. Verder is van belang dat de bestuursleden niet voor onbepaalde tijd worden benoemd, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de verstoring duurzaam is. Het ligt op de weg van [partij A] om met [partij B] het gesprek aan te gaan en de mogelijkheden tot terugkeer in haar functie te onderzoeken. Het voorgaande leidt ertoe dat van [partij A] (nu nog) gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden afgewezen.
5.17.
Nu het verzoek tot ontbinding wordt afgewezen, behoeven de daarmee verband houdende nevenverzoeken niet meer te worden besproken. [partij A] zal, als de in deze procedure in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten die [partij B] heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 50,- voor het verschijnen van [partij B] ter zitting.
5.18.
[partij B] heeft verscheidende tegenverzoeken gedaan in haar verweerschrift. De kantonrechter wijst die verzoeken af en zal dat hierna uitleggen.
1. Sommatie tot verwijdering van content
5.19.
[partij B] heeft dit tegenverzoek gedaan tegen de voorzitter van [partij A] . Hij is echter geen (proces)partij in deze procedure. Daar komt bij dat het verzoek te onbepaald is: [partij B] heeft niet uiteengezet op welke LinkedIn-account deze content is geplaatst, om welke reden plaatsing onrechtmatig is en of (de voorzitter van) [partij A] deze content kan (doen) verwijderen. Dit tegenverzoek zal dus worden afgewezen.
2. Rectificatie, 3. onthouden van voor [partij B] en [partij A] nadelige gedragingen
5.20.
Ook deze tegenverzoeken zullen worden afgewezen. [partij B] heeft niet in concreto uiteengezet aan wie [partij A] verklaringen heeft gedaan, wat de inhoud van deze verklaringen is geweest en om welke reden deze verklaringen onrechtmatig tegenover haar zijn geweest. Evenmin heeft [partij B] toegelicht dat en om welke reden moet worden gevreesd dat (bestuurders en vrijwilligers van) [partij A] onrechtmatige handelingen zullen verrichten die nadelig zijn voor haar. Dat een gebod tot het zich onthouden van bepaalde gedragingen noodzakelijk is om toekomstig onrechtmatig gedrag te voorkomen is dan ook niet komen vast te staan.
4. Kosten van rechtsbijstand
[partij B] verzoekt veroordeling van [partij A] in de volledige advocaatkosten. Ook dit verzoek zal worden afgewezen. [partij B] heeft zich in de kort geding-procedure laten bijstaan door een advocaat. In die procedure is – voor zover betrekking hebbend op die procedure – al een beslissing genomen over de kosten van rechtsbijstand. Voor zover [partij B] veroordeling van haar advocaatkosten vordert die geen verband houden met de kosten van de kort geding-procedure moeten deze ook worden afgewezen. Voor toewijzing van integrale kosten van rechtsbijstand is – mede gelet op het recht top toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM – slechts plaats in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad (onder meer: HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366). Die situatie doet zich in dit geval niet voor, zodat voor een veroordeling van [partij A] in deze geen ruimte bestaat.
5.21.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten in de tegenverzoekprocedure te compenseren, in die zin dat iedere partij met haar eigen kosten belast blijft.