[eiseres] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot:
I. het betalen van een aanzegvergoeding van € 1.055,09 bruto;
II. het betalen van het achterstallige loon over februari en maart 2024 van
€ 1.679,98 bruto, vermeerderd met de emolumenten waaronder de niet genoten vakantiedagen en de opgebouwde vakantiebijslag;
III. primair het betalen van het achterstallige loon vanaf april 2024 tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, of subsidiair het betalen van de niet genoten vakantiedagen en de transitievergoeding, indien de arbeidsovereenkomst niet stilzwijgend is verlengd;
IV. het betalen van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) over alle gevorderde loonbedragen onder II en III, vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van volledige betaling;
V. het betalen van de wettelijke rente over de onder I, II en III gevorderde bedragen;
VI. het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto-specificatie aan [eiseres] voor de periode maart 2024 tot en met juni 2024, binnen 14 dagen na dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 2.500,00;
VII. het betalen van de buitengerechtelijke kosten;
VIII. het betalen van de proceskosten (inclusief de nakosten) binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en, voor het geval dat de voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.