de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. M.E.J. Elemans.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 januari 2024; - de conclusie van antwoord; - de akte van uitlating van de zijde van [eiser]; - de akte van uitlating van de zijde van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
2 Waar gaat deze zaak over?
De vaststaande feiten
2.1.
[eiser] is van 1 juni 2020 tot 1 juni 2023 in dienst geweest bij [gedaagde] tegen een salaris van recentelijk € 1.578,08 bruto per maand.
2.2.
Op 26 juli 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om binnen tien dagen een bedrag van € 9.110,64 bruto aan salaris (€ 6.876,91), inzetbaarheidsuren (€ 2.110,47) en verlof (€ 123,26) uit te betalen.
2.3.
Van [gedaagde] is geen – inhoudelijke – reactie gekomen.
Het geschil
2.4.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] te betalen:
een bedrag van € 6.876,91 bruto aan salaris;
een bedrag van € 2.268,59 bruto aan inzetbaarheidsuren;
een bedrag van € 187,88 bruto aan verlof;
e wettelijke verhoging over de onder a tot en met c genoemde bedragen;
de wettelijke rente over de onder a tot en met d genoemde bedragen;
met afgifte van een correcte specificatie van deze bedragen, onder verbeurte van een dwangsom voor het geval [gedaagde] in gebreke blijft hieraan te voldoen;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.5.
Op 23 januari 2024 heeft [gedaagde] een bedrag van € 9.154,28 bruto / € 4.907,90 netto aan [eiser] betaald. Daarmee resteert nog een vordering van (€ 9.333,38 - € 9.154,28 = ) € 179,10 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en de proceskosten, aldus [eiser].
2.6.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de resterende bedragen betwist. Haar accountant heeft berekend dat er een bedrag van € 9.154,28 bruto verschuldigd was en dat bedrag is uitbetaald. Dat is meer dan [eiser] in zijn (enige) sommatie heeft gevorderd. [gedaagde] verzoekt verder om de wettelijke verhoging te matigen naar nihil.
3 De beoordeling
3.1.
De kantonrechter overweegt dat partijen van mening verschillen over de bedragen waar [eiser] nog recht op heeft. [eiser] heeft zijn gevorderde bedragen met berekeningen onderbouwd. [gedaagde] heeft weliswaar de loonstroken van de in januari 2024 betaalde bedragen overgelegd, maar niet toegelicht hoe de door haar uitbetaalde bedragen van de verschillende posten (achterstallig salaris, verlofuren en inzetbaarheidsuren) tot stand zijn gekomen. [gedaagde] stelt enkel dat haar accountant de bedragen heeft berekend. Daarmee heeft [gedaagde] de vordering van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter zal daarom de vorderingen van [eiser] toewijzen, zodat [gedaagde] nog een bedrag van € 179,10 bruto aan [eiser] zal moeten betalen.
3.2.
Omdat [gedaagde] het loon te laat heeft uitbetaald, is zij ook de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon verschuldigd. Volgens [gedaagde] dient de wettelijke verhoging te worden gematigd tot nihil omdat in dit geval een prikkel om het loon op tijd te betalen zinledig is doordat de arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd en [eiser] de aanspraak pas na einde arbeidsovereenkomst kenbaar heeft gemaakt. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Dat de arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd, maakt niet uit. De wettelijke verhoging is niet alleen bedoeld als prikkel om het loon van – in dit geval – [eiser] op tijd uit te betalen, maar ook als prikkel om het loon van andere en opvolgende werknemers op tijd uit te betalen. Bovendien zouden, indien het standpunt van [gedaagde] wordt gevolgd, werkgevers bij de constatering dat sprake is van (gedeeltelijke) achterstallige loonbetalingen in de verleiding kunnen komen niet tot verlenging van de arbeidsovereenkomst over te gaan om zo de wettelijke verhoging te ontlopen. De kantonrechter zal, aangezien in dit geval de handelwijze van [gedaagde] wel verwijtbaar is, maar zij niet willens en wetens de loonsverhogingen niet heeft betaald, een wettelijke verhoging van 30% (over € 9.333,38) toewijzen. Dat is € 2.800,01.
3.3.
Ook is [gedaagde] de wettelijke rente over het te laat betaalde loon verschuldigd. De wettelijke rente over het achterstallig salaris zal worden toegewezen vanaf de datum van opeisbaarheid van de respectievelijke salaristermijnen tot de dag van volledige betaling. De wettelijke rente over de verlofuren en de inzetbaarheidsuren zal worden toegewezen vanaf 1 juli 2023 tot de dag van volledige betaling.
[eiser] heeft [gedaagde] geen aanmaning gestuurd met betrekking tot de wettelijke verhoging. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal daarom worden toegewezen vanaf 7 februari 2024 (de vijftiende dag na de dag van dagvaarding) tot de dag van volledige betaling.
3.4.
[gedaagde] heeft tegen het overleggen van deugdelijke bruto/netto-specificaties van de betalingen waartoe zij in dit vonnis wordt veroordeeld geen verweer gevoerd. Die vordering zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. De kantonrechter heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat [gedaagde] geen uitvoering zal geven aan deze veroordeling.
3.5.
[gedaagde] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. Deze worden begroot op:
kosten dagvaarding € 139,42
griffierecht € 706,00
salaris gemachtigde € 812,00 (2 punten x tarief € 406,00)
nakosten € 135,00 (½ punt x € 406,00 met een maximum van € 135,00)
totaal € 1.792,42
4 De beslissing
De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 179,10 aan [eiser] te betalen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om de wettelijke verhoging van € 2.800,01 aan [eiser] te betalen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te betalen:
-
over het salaris vanaf de datum van opeisbaarheid van de respectievelijke salaristermijnen tot de dag van volledige betaling;
-
over de verlofuren en de inzetbaarheidsuren vanaf 1 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
-
over de wettelijke verhoging vanaf 7 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van een correcte specificatie van de bovenstaande bedragen;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.792,42;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024. (SB)
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: