Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBOVE:2025:1693

Rechtbank Overijssel
26-03-2025
26-03-2025
C/08/327821 / KG ZA 25-9
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Kort geding

Kort geding. Voorshands aannemelijk dat non-concurrentiebeding uit arbeidsovereenkomst nietig is. Voor non-concurrentiebeding uit overnameovereenkomst is duur van drie jaar redelijk. Vorderingen tot schorsing van de bedingen in kwestie dus toewijsbaar.

Rechtspraak.nl
Notamail 2025/67
AR-Updates.nl 2025-0376
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0376

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: C/08/327821 / KG ZA 25-9

Vonnis in kort geding van 26 maart 2025

in de zaak van

1 mr. [eiser 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2. [eiser 2] B.V.,

te [vestigingsplaats 2] ,

eisende partijen,

advocaten: mr. K.S. Guldemond en mr. J.C. van Leeuwen,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,

2. [gedaagde 3] B.V.,

te [vestigingsplaats 3] ,

3. [gedaagde 2] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,

gedaagde partijen,

advocaat: mr. K. Horstman.

Eisende partijen zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd worden en samen [eisers] Gedaagde partijen zullen hierna afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] genoemd worden en samen [gedaagden]

1 De zaak in het kort

1.1.

[eiser 1] is een voormalig notaris die zijn notariskantoor inmiddels heeft verkocht aan [gedaagde 1] en na die verkoop nog enige tijd in dienst is geweest bij dat kantoor. In de overnameovereenkomst en in de met [eiser 1] gesloten arbeidsovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen. In dit kort geding ligt kort gezegd de vraag voor of aanleiding bestaat tot schorsing van die bedingen.

1.2.

De voorzieningenrechter zal hierna tot het oordeel komen dat het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst inderdaad per 1 juli 2025 moet worden geschorst en het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst per heden.

2 De procedure

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding;

- productie 1 tot en met 4 van de zijde van [gedaagden] ;
- de mondelinge behandeling van 12 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;

- de pleitnota van [eisers] ;

- de ter zitting overgelegde ‘conclusie van antwoord’ van [gedaagden]

2.2.

Hierna is vonnis bepaald.

3 De feiten

3.1.

[eiser 1] is een voormalig notaris. Middels zijn holdingmaatschappij [eiser 2] hield hij alle aandelen in [bedrijf 1] B.V.

3.2.

[gedaagde 1] , die als kandidaat-notaris in dienst was bij voornoemd notariskantoor, heeft inmiddels dat kantoor overgenomen. Daartoe is op 3 juni 2021 een overnameovereenkomst getekend (hierna te noemen: de overnameovereenkomst). De aandelen in het notariskantoor zijn vervolgens op 1 juli 2022 bij notariële akte geleverd aan [gedaagde 3] , destijds [bedrijf 2] B.V. genaamd.

3.3.

In artikel 9 sub b van de overnameovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen. Dat beding luidt als volgt:

Indien [eiser 1] om welke reden dan ook niet (meer) verbonden zal zijn aan het kantoor van notaris [gedaagde 1] , is het hem op straffe van een ten gunste van Koper onmiddellijk opeisbare boete, gelijk aan de koopsom bij onderhavige akte, niet toegestaan om notariële of daaraan gelieerde werkzaamheden te verrichten en/of diensten te verlenen, zulks in de meest ruimte zin van het woord, binnen een straal van vijfentwintig kilometer gemeten vanuit het hart van de stad [vestigingsplaats 1] .

3.4.

In augustus 2021 is in verband met de overname van het notariskantoor een nadere overeenkomst gesloten. In die overeenkomst is de koopprijs vastgesteld op een bedrag van

€ 166.750,00.

3.5.

Eind juni 2022 hebben [eiser 1] en [gedaagde 2] een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van zes maanden, ingaande per 1 juli 2022 (hierna te noemen: de arbeidsovereenkomst). In artikel 13 van die overeenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen dat, voor zover van belang, als volgt luidt:

1. Het is de werknemer verboden gedurende een periode van vijf jaar na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst, direct of indirect, binnen een straal van vijfentwintig kilometer vanaf [vestigingsplaats 1] voor zichzelf of voor anderen in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij een notariskantoor.

(…)

4. Het opnemen van het bovengenoemde concurrentie- en relatiebedingbeding voor bepaalde tijd in deze arbeidsovereenkomst is noodzakelijk vanwege zwaarwegende bedrijfs- en/of dienstbelangen van de werkgever.

5.
Bij overtreding van het hiervoor bepaalde verbeurt Werknemer een forfaitaire en dadelijk opeisbare boete van een honderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00), zonder dat voorafgaande sommatie of ingebrekestelling is vereist, te vermeerderen met een bedrag van € 150,00 per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van Werkgever om nakoming van het concurrentie- en/of relatiebeding te vorderen of schadevergoeding in plaats van de forfaitaire boete.

3.6.

Tussen [gedaagde 1] en [eisers] is op enig moment een geschil ontstaan, dat ertoe heeft geleid dat [gedaagde 1] een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt bij deze rechtbank (hierna te noemen: de bodemprocedure). In die procedure heeft [gedaagde 1] in conventie onder meer betaling gevorderd van een boete van € 193.000,00 wegens overtreding van het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst en vergoeding van 50% van het verlies dat het notariskantoor over Q1 en Q2 van 2022 volgens hem heeft geleden. [eisers] hebben in die procedure in reconventie onder meer uitbetaling gevorderd van 50% van de volgens hen door het notariskantoor gemaakte winst over Q1 en Q2 en aflossing van een rekening-courantschuld.

3.7.

Bij tussenvonnis van 26 juni 2024 (hierna te noemen: het tussenvonnis) heeft de rechtbank voor wat betreft het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst en de door [gedaagde 1] gevorderde boete het volgende overwogen:

Het non-concurrentiebeding

5.4.

[gedaagde 1] vordert betaling van een bedrag ter hoogte van de overnamesom, omdat [eisers] volgens hem het non-concurrentiebeding heeft geschonden doordat [eiser 1] op 24 april 2023 een lezing heeft gehouden bij de bibliotheek in [vestigingsplaats 1] , met als titel: ‘Regel het vast voor later, met oud notaris [eiser 1] ’. Daarnaast zou [eiser 1] direct na afloop van de lezing en naderhand mensen thuis hebben ontvangen en hebben geholpen met uiteenlopende notariële werkzaamheden. Op grond van artikel 9 sub b van de overnameovereenkomst is [eisers] een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd gelijk aan de koopsom ter hoogte van € 193.000,-, aldus [gedaagde 1] .

5.5.

[eisers] stelt zich op het standpunt dat het non-concurrentiebeding nietig is, omdat een einddatum en maximale boete ontbreken. Dat is in strijd met de fundamentele beginselen van het contractenrecht en de rechtszekerheid en leidt tot een onredelijke en onbeperkte aansprakelijkheid. Daarnaast is het beding in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat het onduidelijkheden kent in de terminologie en het disproportioneel is om de volledige koopsom te vorderen voor het geven van een enkele lezing. [gedaagde 1] heeft daarbij geen schade geleden maar veeleer een voordeel gehad. Bovendien is de koopprijs in de nadere overeenkomst bepaald op
€ 166.750,-, zodat het meerdere in ieder geval niet toewijsbaar is, aldus [eisers]

5.6.

De rechtbank overweegt als volgt.

5.7.

Een grond voor nietigheid of vernietigbaarheid van het non-concurrentiebeding ziet de rechtbank niet. Volgens [eisers] zou ‘Europese regelgeving’ een verplichting bevatten om een expliciete en maximale tijdsduur op te nemen in een boetebeding. Op welke regelgeving [eisers] doelt, heeft hij ook na vragen van de rechtbank niet nader toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke algemene verplichting niet aanwezig. Daarbij zij opgemerkt dat geen sprake is van een consumentenovereenkomst, omdat zowel [gedaagde 1] als [eisers] handelt in het kader van zijn beroep of bedrijf. Ook kan de overnameovereenkomst niet gezien worden als arbeidsovereenkomst en bestaat er, zonder nadere toelichting, geen aanleiding om te vermoeden dat sprake zou zijn van schending van het mededingingsrecht. Nu het non-concurrentiebeding helder en toepasbaar is, is naar het oordeel van de rechtbank verder geen sprake van het ontbreken van (andere) cruciale bepalingen die aan toepassing daarvan in de weg zou staan.

5.8.

De rechtbank volgt [eisers] ook niet in zijn stelling dat het non-concurrentiebeding onduidelijk is. Volgens [eisers] is niet duidelijk wat bedoeld wordt met ‘notariële of daaraan gelieerde werkzaamheden’, en of de boete bij herhaalde overtreding meermaals verschuldigd kan worden. Zoals [eisers] zelf erkent, is het gebruikelijk om in een overnameovereenkomst een non-concurrentiebeding op te nemen om de verkoper te beletten om de concurrentie aan te gaan met de koper. Nu in het beding staat dat het niet toegestaan is om ‘notariële of daaraan gelieerde werkzaamheden te verrichten en/of diensten te verlenen, zulks in de meest ruime zin van het woord’ [cursivering toev. rechtbank], is naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar dat de door [eisers] gegeven lezing en assistentie bij notariële werkzaamheden zoals die door [gedaagde 1] zijn gesteld en door [eisers] niet zijn betwist, hieronder vallen. Aangezien [gedaagde 1] daarnaast éénmaal betaling van de boete vordert, en niet meermalen, is niet van belang of op grond van het beding een herhaalde boete verschuldigd zou kunnen zijn.

5.9.

De hoogte van de door [gedaagde 1] gevorderde boete zal de rechtbank wel matigen. Op grond van artikel 6:94 BW kan de rechtbank een bedongen boete op verlangen van de schuldenaar matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet. Vaststaat dat [eiser 1] éénmaal een lezing heeft gegeven in een bibliotheek, dat hij daarbij is geïntroduceerd als ‘oud notaris’, en dat hij naar aanleiding daarvan een aantal mensen heeft gesproken, maar geen betaalde werkzaamheden of voorgeschreven notariële handelingen zoals het passeren van aktes, heeft verricht. Vaststaat ook dat in het non-concurrentiebeding voor de hoogte van de boete geen onderscheid wordt gemaakt naar de aard of omvang van de overtreding, maar dat deze gelijk gesteld is aan de volledige koopsom. De rechtbank is van oordeel dat onder deze

omstandigheden de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de overeengekomen boete wordt gematigd. [gedaagde 1] heeft niet toegelicht welke schade hij door de overtreding van [eisers] lijdt. De rechtbank acht een boete ter hoogte van € 10.000,- redelijk en zal de vordering van [gedaagde 1] tot dat bedrag in het te wijzen eindvonnis toewijzen.

3.8.

[eisers] hebben verzocht om tussentijds hoger beroep te mogen instellen tegen dat tussenvonnis. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen.

3.9.

Voor wat betreft het geschil over de financiële afwikkeling van de overname van het notariskantoor heeft de rechtbank inmiddels een deskundige benoemd. [gedaagde 1] zal in april 2025 het voorschot op de kosten van die deskundige moeten betalen en de rechtbank heeft de deskundige opgedragen om vóór 1 september 2025 zijn deskundigenrapport aan te leveren.

4 Het geschil

4.1.

[eisers] vorderen – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

primair

ten aanzien van [eisers] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 3] anderzijds het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst schorst en ten aanzien van [eisers] enerzijds en [gedaagde 2] anderzijds het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst schorst en [gedaagden] verbiedt enige boete op te eisen dan wel anderszins nakoming van die bedingen te vorderen, totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de geldigheid en reikwijdte van de betreffende bedingen;

subsidiair

ten aanzien van [eisers] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 3] anderzijds de werking van het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst beperkt of schorst en ten aanzien van [eisers] enerzijds en [gedaagde 2] anderzijds de werking van het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst beperkt, in die zin dat het [eisers] wordt toegestaan om notariële en/of daaraan gelieerde werkzaamheden te verrichten, ook binnen een straal van 25 kilometer rondom [vestigingsplaats 1] ;


uiterst subsidiair

al die voorzieningen treft die passend zijn om [eisers] in staat te stellen de werkzaamheden die nu nog onder het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst en/of uit de arbeidsovereenkomst vallen, zonder verdere belemmering of verplichting tot betaling of vergoeding van enig bedrag te hervatten;

in alle gevallen

[gedaagden] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.2.

[eisers] leggen aan deze vorderingen samengevat het volgende ten grondslag. De rechtbank heeft in de bodemprocedure een definitieve beslissing over de rechtsgeldigheid en de reikwijdte van het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst voor lange tijd aangehouden en dat beding duurt in de tussentijd dus onverminderd voort. Het beding bevat geen einddatum en heeft een zeer brede en vage reikwijdte, waardoor het disproportioneel en in strijd met fundamentele juridische beginselen is. Dit maakt dat (de verdere toepassing van) het beding op grond van artikel 6 van de Mededingingswet nietig is, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [eiser 1] is door het beding in kwestie niet in staat zijn beroep als kandidaat-notaris of als (notarieel) jurist uit te oefenen of zelfs maar aanverwante werkzaamheden te verrichten, dit terwijl zijn professionele situatie is veranderd doordat hij regelmatig aanbiedingen ontvangt om weer aan het notariaat verwante diensten te verlenen. De ontstane situatie veroorzaakt financiële schade en belemmert [eiser 1] ook in de vervulling van zijn maatschappelijke en professionele ontwikkeling en behoeften en mogelijkheden om een aanvullend inkomen te genereren.

Het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst loopt 4,5 jaar langer door dan de arbeidsovereenkomst zelf en dat beding heeft eveneens een zeer brede en vage reikwijdte, waardoor het disproportioneel is en in strijd met fundamentele juridische beginselen. [eiser 1] wordt ook door dat beding ernstig belemmerd in het uitoefenen van zijn beroep, met schade tot gevolg.

4.3.

[gedaagden] voeren verweer.

4.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5 De beoordeling

5.1.

In deze zaak ligt de vraag voor of aanleiding bestaat om in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure, althans een nieuwe bodemprocedure, het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst en uit de arbeidsovereenkomst te schorsen, dan wel de werking van die bedingen te beperken.

5.2.

Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.

Het spoedeisend belang

5.3.

Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de stellingen van [eisers] Zoals het er nu naar uitziet, zal de bodemprocedure namelijk niet spoedig tot een einde komen, dit terwijl [eiser 1] er belang bij heeft om op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of hij kan ingaan op de door hem gestelde aanbiedingen. De rechtbank passeert dus het verweer van [gedaagden] op dit punt.

Afstemmingsregel

5.4.

Het is vaste jurisprudentie dat de rechter die in kort geding beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de civiele bodemrechter een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, in beginsel zijn vonnis dient af te stemmen op het oordeel van die bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan (de zogeheten ‘afstemmingsregel’). Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit uitgangspunt. Dit zal het geval kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust, of indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. (HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015 en HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128).

Het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst
5.5. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bodemprocedure geen oordeel is gegeven over het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst, zodat de afstemmingsregel ten aanzien van dat beding niet van toepassing is.

5.6.

Het non-concurrentiebeding in kwestie is opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op grond van artikel 7:653 lid 2 BW is een non-concurrentiebeding in een dergelijke overeenkomst slechts geldig als uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Aan die motivering worden hoge eisen gesteld. In het beding zelf dient gemotiveerd te worden welke bedrijfs- of dienstbelangen het betreft en waarom die een concurrentiebeding vereisen. Zonder een dergelijke motivering is het beding nietig.

5.7.

In artikel 13 lid 4 van de arbeidsovereenkomst staat slechts vermeld dát het opnemen van het non-concurrentiebeding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- en/of dienstbelangen van de werkgever, maar is niet toegelicht welke belangen dit betreft en waarom die een concurrentiebeding vereisen. De voorzieningenrechter acht voorshands dan ook aannemelijk dat in een eventuele nieuwe bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het non-concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst nietig is. Vooruitlopend daarop is toewijzing van de vordering tot schorsing van dat beding dan ook gerechtvaardigd, net als het gevorderde verbod tot het opeisen van de in artikel 13 genoemde boete, althans tot het vorderen van nakoming van dat artikel. Die vorderingen zullen dus worden toegewezen, met dien verstande dat het toe te wijzen verbod alleen betrekking heeft op het in artikel 13 genoemde non-concurrentiebeding en dus niet op het in dat artikel eveneens genoemde relatiebeding.

Het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst

5.8.

Anders dan [eisers] menen, is in het tussenvonnis geen voorlopig oordeel gegeven met betrekking tot het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst. Het oordeel van de rechtbank betreft namelijk een bindende eindbeslissing. De voorzieningenrechter constateert echter dat de overwegingen van de rechtbank in het tussenvonnis slechts gericht zijn op de door [gedaagde 1] gevorderde boete in verband met de overtreding van dat non-concurrentiebeding, welke overtreding in het jaar na de levering van de aandelen heeft plaatsgehad. De rechtbank heeft in dat kader reeds geoordeeld dat zij geen grond ziet voor de nietigheid of vernietigbaarheid van het non-concurrentiebeding, zodat de voorzieningenrechter (in beginsel) aan dat oordeel gebonden is.

5.9.

De vorderingen van [eisers] in dit kort geding stellen echter de duur van het betreffende non-concurrentiebeding aan de orde en dan met name de looptijd die dit beding vanaf nu nog zou moeten hebben, in verband met (eventueel) toekomstig door [eiser 1] te verrichten activiteiten. Die kwestie lag in de bodemprocedure niet voor en de rechtbank heeft daarover dus nog niet geoordeeld. Het hiernavolgende oordeel over het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst is derhalve niet in strijd met de afstemmingsregel.

5.10.

Op grond van het non-concurrentiebeding in kwestie is het [eiser 1] op straffe van een boete – ter hoogte van de voor het notariskantoor betaalde koopprijs – niet toegestaan om notariële of daaraan gelieerde werkzaamheden te verrichten en/of diensten te verlenen, in de meest ruime zin van het woord, binnen een straal van vijfentwintig kilometer gemeten vanuit het hart van de stad [vestigingsplaats 1] . In de tekst van dit beding staat niets vermeld over de duur daarvan.

5.11.

Op grond van vaste rechtspraak komt het bij de uitleg van een (beding in een) overeenkomst in beginsel echter niet alleen aan op een taalkundige uitleg van de bewoordingen van (dat beding in) de overeenkomst, maar ook op de bedoeling van partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en op wat zij onder de omstandigheden redelijkerwijs van elkaar konden en mochten verwachten.

5.12.

Ter zitting is gebleken dat partijen vóór het aangaan van de overnameovereenkomst niet over de duur van het non-concurrentiebeding hebben gesproken. Weliswaar heeft [gedaagde 1] ter zitting verklaard dat hij dat beding met de opsteller daarvan, de heer [naam] – een medewerker van het notariskantoor – heeft besproken, maar niet is gebleken dat daarbij ook de duur van het beding aan de orde is gekomen, laat staan dat [gedaagde 1] het betreffende gesprek vervolgens aan [eiser 1] heeft teruggekoppeld.

5.13.

[gedaagden] hebben voor wat betreft de duur van het beding ter zitting nog wel betoogd dat er geen enkele reden was om aan het non-concurrentiebeding een eindtermijn te verbinden, omdat [eiser 1] met pensioen zou gaan. Dit standpunt sluit echter niet aan bij de overige verklaringen ter zitting. [gedaagde 1] heeft op de vraag van de voorzieningenrechter of het feit dat [eiser 1] met pensioen zou gaan onderwerp van gesprek is geweest vóór het tekenen van de overnameovereenkomst namelijk geantwoord dat het de bedoeling was dat [eiser 1] nog een tijd in dienst zou blijven, maar dat dit door de verzuurde verhoudingen later is veranderd. [eiser 1] heeft dit beaamd door te verklaren dat het aanvankelijk de bedoeling was dat hij nog twee jaar in dienst zou blijven maar dat dit vanwege de verzuurde verhoudingen een half jaar is geworden. Ook heeft hij verklaard dat er niet nadrukkelijk over zijn pensionering is gesproken. De voorzieningenrechter gaat er voorshands daarom van uit dat partijen bij het aangaan van de overnameovereenkomst niet de bedoeling hebben gehad dat het non-concurrentiebeding uit die overeenkomst een onbepaalde duur zou hebben en dat zij op het punt van de duur van dat beding geen wilsovereenstemming hebben bereikt. Dit betekent dat sprake is van een leemte in de overeenkomst, die op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW moet worden aangevuld.

5.14.

De vraag is vervolgens wat een redelijke duur is voor het non-concurrentiebeding in kwestie. [gedaagden] menen dat een non-concurrentiebeding met onbepaalde duur in het onderhavige geval gerechtvaardigd is, omdat [eiser 1] het notariskantoor jarenlang heeft geëxploiteerd en een stevig netwerk heeft opgebouwd. Volgens [gedaagden] zou het grote financiële gevolgen voor hen hebben, indien [eiser 1] opnieuw actief zou worden in het notariaat.

[eisers] menen dat een non-concurrentiebeding van twee jaar redelijk is. Zij betogen dat zij onredelijk in hun belangen geschaad worden als zij eeuwigdurend aan het beding kunnen worden gehouden, omdat de vrijheid om activiteiten te ondernemen daardoor disporportioneel beperkt wordt. [eisers] verwijzen in dit kader en in het verlengde van hun beroep op artikel 6 van de Mededingingswet (Mw) naar de Mededeling van de Europese Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties (hierna te noemen: de Mededeling Nevenrestricties). Op grond van die mededeling worden non-concurrentiebedingen tot maximaal drie jaar gerechtvaardigd geacht, indien bij de overname goodwill en knowhow is overgedragen, en non-concurrentiebedingen tot maximaal twee jaar, indien de overname uitsluitend betrekking heeft op goodwill. Volgens [eisers] werd in het onderhavige geval geen bijzondere knowhow overgedragen, aangezien het hier slechts een notariskantoor betreft waarin [gedaagde 1] al een aantal jaren werkzaam was en hij dus volledig van alle ins en outs van het bedrijf op de hoogte was.

5.15.

[gedaagden] betwisten dat artikel 6 Mw van toepassing is en betwisten daarmee, zo begrijpt de voorzieningenrechter althans, ook de toepasselijkheid van de Mededeling Nevenrestricties. Deze kwestie kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelet op het volgende echter in het midden blijven.

5.16.

Om de specifieke duur van het non-concurrentiebeding in het onderhavige geval te bepalen en de leemte in de overeenkomst aan te vullen, dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van [gedaagde 1] bij handhaving van het beding en het belang van [eiser 1] om van het beding te worden bevrijd.

5.17.

Dat [gedaagde 1] als overnemende partij er belang bij had en heeft dat [eiser 1] als verkopende partij hem na de overname van het notariskantoor geruime tijd geen concurrentie aan zou en zal doen is evident. Hier staat tegenover dat [eiser 1] er als oud-notaris belang bij heeft dat hij niet langer dan noodzakelijk wordt beperkt in zijn vrijheid om zijn notariële kennis en kunde in te zetten voor maatschappelijke doeleinden of om een aanvullend inkomen te genereren. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter een non-concurrentiebeding voor de duur van drie jaar in het onderhavige geval redelijk. Deze termijn doet recht aan het evidente belang van [gedaagden] , maar voorziet ook in het gerechtvaardigde belang van [eisers] om een einddatum aan de werking van dit beding te verbinden. Een eeuwigdurend non-concurrentiebeding is naar het oordeel van de voorzieningenrechter disproportioneel. Een termijn van drie jaar sluit bovendien aan bij de Mededeling Nevenrestricties, die naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook als richtsnoer kan worden gebruikt in de gevallen dat de Mededingingswet en de Europese mededingingsregels niet van toepassing mochten zijn. Dat het non-concurrentiebeding reeds geografisch beperkt is tot een straal van 25 kilometer rondom de stad [vestigingsplaats 1] kan wat dit betreft niet tot een ander oordeel leiden.

5.18.

Partijen zijn het erover eens dat als ingangsdatum van het non-concurrentiebeding de datum van levering van de aandelen, zijnde 1 juli 2022, moet worden aangehouden, zodat de voorzieningenrechter dit standpunt volgt.

5.19.

Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het waarschijnlijk dat een bodemrechter zal oordelen dat [eiser 1] vanaf 1 juli 2025 niet meer aan het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst kan worden gehouden. De voorzieningenrechter zal daarom dat beding met ingang van 1 juli 2025 schorsen en de vorderingen van [eisers] dus in zoverre toewijzen. Het gevorderde verbod tot het opeisen van de in artikel 9 sub b van de overnameovereenkomst genoemde boete, althans tot het anderszins vorderen van nakoming van dat artikel zal eveneens worden toegewezen.

Proceskosten

5.20.

[gedaagde 1] c.s zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:

- kosten van de dagvaarding

126,11

- griffierecht

714,00

- salaris advocaat

1.107,00

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

2.125,11

6. De beslissing

De voorzieningenrechter

6.1.

schorst ten aanzien van [eisers] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 3] anderzijds het in artikel 9 sub b van de overnameovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding met ingang van 1 juli 2025 en verbiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] enige nadere boete als bedoeld in artikel 9 sub b van de overnameovereenkomst op te eisen, dan wel anderszins nakoming van die bepaling te vorderen, een en ander totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de geldigheid en reikwijdte van het non-concurrentiebeding in kwestie;

6.2.

schorst ten aanzien van [eisers] enerzijds en [gedaagde 2] anderzijds het in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding met ingang van heden en verbiedt [gedaagde 2] enige boete wegens de overtreding van dat beding op te eisen dan wel anderszins nakoming te vorderen van het in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding, een en ander totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de geldigheid en reikwijdte van dat beding;

6.3.

veroordeelt [gedaagde 1] c.s in de proceskosten van € 2.125,11, te betalen binnen veertien dagen na heden, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] c.s niet binnen de genoemde termijn betalen en het vonnis daarna wordt betekend en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van

€ 2.125,11 vanaf de vijftiende dag na heden en over het bedrag van € 92,00 plus de kosten van betekening vanaf de vijftiende dag na de betekening;

6.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

6.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.