3.1
Inleiding
Op 28 september 2012 is [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ) opgericht. Op 18 november 2020 is deze vennootschap in staat van faillissement verklaard.
Verdachte was vanaf het begin enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] hield zich volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bezig met het bieden van hulp, begeleiding, zorg en andere diensten aan met name personen met psychische, sociale en/of financiële problemen.
Op 1 juni 2016 is [bedrijf 2] BV (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht. Ook deze vennootschap is op 18 november 2020 in staat van faillissement verklaard. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel had [bedrijf 2] als activiteit het bieden van verantwoordelijke hulp, begeleiding, zorg en andere diensten aan met name personen met psychische, sociale en/of financiële problemen.
[bedrijf 3] BV was samen met [bedrijf 4] BV bestuurder van [bedrijf 2] . De natuurlijke personen achter deze vennootschappen zijn verdachte ( [bedrijf 3] BV) en [naam] (hierna: [naam] ) ( [bedrijf 4] BV). Op 19 juni 2019 is [bedrijf 4] BV uitgetreden als bestuurder. Vanaf die dag was verdachte, via haar BV, [bedrijf 3] BV, enig bestuurder van [bedrijf 2] .
[naam] is in januari 2014 gaan werken voor [bedrijf 1] , naar zijn zeggen met als taak om de organisatie te reorganiseren. Op enig moment heeft hij een volmacht voor [bedrijf 1] gekregen en is hij benoemd tot adjunct-directeur van [bedrijf 1] . Ook van [bedrijf 2] was hij adjunct-directeur.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] verstrekten voor verschillende gemeenten, waaronder de gemeente Almelo, zorgvoorzieningen in de vorm van (ambulante) begeleiding en beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet. Voor het leveren van die zorg, zijn door of namens voormelde vennootschappen in de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 bij de gemeente Almelo zogenoemde “budgetsubsidies” aangevraagd en ontvangen.
Eind 2017 kreeg de Sociale Recherche Twente (hierna: SRT) de opdracht van de gemeente Almelo om preventieve kwaliteitscontroleonderzoeken in te stellen bij alle 31 aanbieders van beschermd wonen voor de centrumgemeente Almelo.
Naar aanleiding van een melding van een bestuurder van [bedrijf 5] over misstanden bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft de SRT eind augustus 2018 versneld een nader onderzoek ingesteld naar de kwaliteit en rechtmatigheid van alle geleverde zorg vanuit de WMO, uitgevoerd door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
Op 14 december 2018 werd het rapport van het onderzoek opgeleverd. Dit rapport werd gedeeld met het Openbaar Ministerie, dat echter besloot om niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging van de betrokken personen.
De gemeente Almelo heeft vervolgens hierover beklag gedaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Door het gerechtshof is in eerste instantie beslist dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek moest laten verrichten door de politie en de FIOD naar mogelijk misbruik van subsidiegelden door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
Uit het terzake door de politie en de FIOD opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 op de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gelden zijn binnengekomen van onder meer gemeenten, het ministerie van Veiligheid en Justitie, de Sociale Verzekeringsbank en van derden. Verdachte heeft gedurende voormelde periode structureel (contante) privé opnames en uitgaven gedaan vanaf de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , welke opnames en uitgaven voornamelijk plaatsvonden tijdens of in verband met haar bezoeken aan het Holland Casino.
Deze bevindingen en het nader verhoor van verdachte en van [naam] zijn voor het gerechtshof aanleiding geweest om bij beschikking van 19 december 2023 de vervolging van verdachte te bevelen terzake van verduistering, gepleegd tussen 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018.
Het gerechtshof heeft in deze beschikking overwogen dat alle uitgaven werden gerubriceerd door de medewerkers van politie en FIOD wat tot de conclusie leidde dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in 2017 24% en in 2018 13% netto winst maakten. Daarbij overwoog het gerechtshof: ‘die winstpercentages wijken sterk af van het door de gemeente Almelo in de algemene subsidieverordening genoemde percentage van 3%.’
Tijdens de behandeling van deze zaak bij de rechtbank is gebleken dat in de van toepassing zijnde subsidieverordening, anders dan in het procesdossier staat vermeld, geen voorwaarde stond inhoudende dat er maximaal 3% winst gemaakt kon worden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
Voor wat betreft feit 1 heeft zij aangevoerd dat niet is bewezen dat verdachte zich de subsidiegelden wederrechtelijk heeft toegeëigend. Verdachte was namelijk enig aandeelhouder van [bedrijf 1] , zodat de vennootschap volledig op de hoogte was van het handelen van verdachte. Voor [bedrijf 2] gaat, ondanks dat verdachte niet enig aandeelhouder was, dezelfde redenering op nu medeaandeelhouder [naam] het gedrag van verdachte gedurende de ten laste gelegde periode accordeerde en dus op de hoogte was van haar handelen.
Voor wat betreft feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet is bewezen dat misbruik is gemaakt van subsidiegelden. Door de overheid zijn gelden verstrekt voor het leveren van zorg op basis van maatwerkplannen zonder dat daarbij een winstmarge is overeengekomen of winstvoorwaarden zijn gesteld. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de verstrekte zorggelden door de vennootschappen, en door verdachte als bestuurder en (groot)aandeelhouder van die vennootschappen, in strijd met de doelbinding van de subsidies zijn besteed.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
Voor wat betreft feit 1 heeft hij allereerst aangevoerd dat op basis van het dossier de ten laste gelegde pleegplaats Almelo niet kan worden bewezenverklaard. Verder blijkt uit het dossier dat naast de gemeente Almelo, ook andere gemeenten, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Sociale Verzekeringsbank zorggelden aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] verstrekten en dat niet alle inkomstenbronnen als subsidies kunnen worden aangemerkt. Bovendien is niet bewezen dat verdachte zich de subsidiegelden wederrechtelijk heeft toegeëigend. De zorg werd via haar vennootschappen op commerciële basis en met winstoogmerk verleend, hetgeen op basis van de subsidieverordening was toegestaan. Om die reden mocht verdachte inkomen verwerven met haar vennootschappen en was zij gerechtigd gelden van de rekeningen van de vennootschappen te halen en naar eigen inzicht te besteden.
Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de ten laste gelegde pleegplaats Almelo niet is bewezen. Dit geldt ook voor het ten laste gelegde geldbedrag. In het dossier bevindt zich een bankanalyse, maar dit schrijven voldoet niet aan de wettelijke vereisten die aan een strafrechtelijk bewijsmiddel worden gesteld. Bovendien kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte subsidiegelden heeft aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor ze waren verstrekt, omdat sprake is van vermenging van gelden op de zakelijke rekeningen van de vennootschappen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat zij zich subsidiegelden heeft toegeëigend terwijl zij daar geen recht op had. Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat zij subsidiegelden heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij waren verstrekt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Om te komen tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten, moet de rechtbank allereerst kunnen vaststellen dat de overschrijvingen naar privérekeningen en de contante geldopnames van de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] subsidiegelden betreffen die aan deze vennootschappen zijn verstrekt. Dit is op basis van het onderliggende dossier niet mogelijk, aangezien uit het dossier blijkt dat niet enkel gemeenten, maar ook het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Sociale Verzekeringsbank (zorg)gelden aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben verstrekt. Verder blijkt uit de transactieoverzichten dat ook particulieren gelden hebben overgemaakt naar de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Hoewel er dus verschillende inkomstenbronnen waren, is de omzet van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] niet uitgesplitst. Hierdoor kan niet worden vastgesteld welke inkomende gelden als subsidiegelden moeten worden aangemerkt en dus ook niet dat verdachte zich subsidiegelden wederrechtelijk heeft toegeëigend (feit 1) en dat zij subsidiegelden in strijd met het doel van de subsidies heeft aangewend (feit 2).
Daarnaast kan op basis van het dossier niet vastgesteld worden dat verdachte de overschrijvingen naar privébankrekeningen en de contante geldopnames van de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (voor een deel) in Almelo heeft verricht, terwijl bij zowel
feit 1 als feit 2 uitsluitend Almelo als pleegplaats is genoemd.
Tot slot overweegt de rechtbank nog het volgende.
De budgetsubsidies van de gemeente Almelo zijn aangevraagd door en toegekend aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . De verplichting om die subsidies aan te wenden voor de betaling van zorgkosten rustte derhalve op die vennootschappen en niet op verdachte in persoon. Daarnaast verleenden [bedrijf 1] en [bedrijf 2] de zorg op commerciële basis en met winstoogmerk, hetgeen op basis van de subsidieverordening was toegestaan.
Aan verdachte is niet ten laste gelegd dat zij subsidiegelden tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] heeft verduisterd (feit 1) en heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij waren verstrekt (feit 2). Evenmin is haar ten laste gelegd dat zij genoemde feiten als feitelijk leidinggever/opdrachtgever van/aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] heeft gepleegd.