Procesverloop
2. Bij brief van 23 september 2023 heeft eiser met een beroep op de artikelen 14 en 15 van de AVG bij het college verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens die zijn gerelateerd aan, en waarop is gebaseerd, de brief van het RIEC ON van 7 februari 2019.
2.1.
Op 25 november 2023 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn AVG-verzoek.
2.2.
Bij besluit van 8 december 2023 heeft het college eisers verzoek toegewezen en een overzicht verstrekt van de verwerkte persoonsgegevens. Het college heeft het onderliggende document (de brief van 7 februari 2019 van het RIEC ON) bij het besluit overgelegd.
2.3.
Op 17 januari 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college.
2.4.
Met het bestreden besluit van 5 juni 2024 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college het AVG-verzoek van 23 september 2023 te beperkt heeft opgevat. Eiser heeft niet enkel verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens die zijn gerelateerd aan de brief van 7 februari 2019, maar om alle persoonsgegevens van hem die het college heeft verwerkt. Het college heeft bovendien miskend dat de stelplicht en bewijslast dat er niet meer persoonsgegevens zijn verwerkt, op het college rusten en niet op eiser. Het college heeft verder de zoekslag niet inzichtelijk gemaakt en volgens eiser te beperkt gezocht. De zoekterm [eiser] is namelijk onvoldoende. Uit meerdere stukken en documenten blijkt dat er meer persoonsgegevens te vinden moeten zijn dan door het college is overgelegd. In verband met de zoekslag voert eiser verder aan dat het college op grond van artikel 26 van de AVG als convenantpartner volledig verantwoordelijk (of hoofdelijk aansprakelijk) is voor het verwerken van zijn persoonsgegevens in RIEC-verband, ook als het college niet als partner is betrokken.
De reikwijdte van het verzoek
4. De rechtbank overweegt dat de formulering van het AVG-verzoek in beginsel de reikwijdte van de door het bestuursorgaan te verrichten zoekslag bepaalt. Eiser heeft zijn AVG-verzoek als volgt geformuleerd:
“(…) Cliënt heeft in februari 2019 van het Regionaal Informatie en Expertisecentum Oost- Nederland een brief gedateerd 7 februari 2019 ontvangen over zijn werkzaamheden die hij als coach voor jongeren heeft verricht in Twente. Uit die brief blijkt dat de gemeente Almelo, alsmede alle overige gemeenten en de politie in het district Twente cliënt betreffende persoonsgegevens zijn gaan verwerken.
Voor zover het de verwerking van cliënt betreffende persoonsgegevens betreft die zijn gerelateerd aan, en waarop is gebaseerd de genoemde brief van het Regionaal Informatie en Expertisecentum Oost-Nederland d.d. 7 februari 2019 wenst cliënt van u de informatie als bedoeld in art. 14 AVG te ontvangen. Ik wijs uw College erop dat art. 14 AVG berust op het transparantiebeginsel en vergt dat de informatie die thans wordt gevraagd door de verantwoordelijke op eigen initiatief wordt verstrekt. Uw College is hiermee in gebreke gebleven en reeds uit dien hoofde jegens cliënt aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden.
Op grond van het bepaalde in art. 15, lid 1 AVG wenst cliënt van uw College uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie: (…).”
5. De rechtbank oordeelt dat het college op basis van de formulering van het AVG-verzoek het verzoek op heeft kunnen vatten als een verzoek om inzage in de persoonsgegevens die zijn gerelateerd aan en waarop is gebaseerd de brief van 7 februari 2019 en niet als een verzoek om inzage in alle persoonsgegevens van eiser die door het college zijn verwerkt. Eiser refereert immers aan de betreffende brief van 7 februari 2019 en verzoekt expliciet om inzage in de persoonsgegevens gerelateerd aan deze brief op basis van het transparantiebeginsel (artikel 14 van de AVG). Uit de omstandigheid dat eiser in de volgende alinea in meer algemene bewoordingen vraagt om inzage in de persoonsgegevens op grond van artikel 15 van de AVG, valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat eiser hiermee beoogt een verzoek te doen om inzage in alle persoonsgegevens die door het college zijn verwerkt en dus niet alleen in de persoonsgegeven die zijn gerelateerd aan de brief van 7 februari 2019. Als eiser dit zo had bedoeld, had het op de weg van eiser gelegen om dit als zodanig te formuleren, vooral omdat eiser in de alinea ervoor expliciet refereert aan de betreffende brief van het RIEC ON. Het standpunt van eiser dat het college bij onduidelijkheid om specificatie had moeten vragen, gaat niet op. Het verzoek van eiser was immers voldoende specifiek om een zoekslag op te kunnen verrichten. Uit hetgeen eiser in de bezwaarprocedure heeft aangevoerd, blijkt ook niet zijn standpunt dat het college het AVG-verzoek te beperkt heeft opgevat. Het college heeft daarom ook op basis van het verhandelde in de bezwaarfase niet het verzoek op hoeven vatten als een verzoek dat verder reikt dan enkel de brief van 7 februari 2019. De rechtbank wijst erop dat – zoals ook door het college ter zitting aangegeven – eiser te allen tijde een nieuw AVG-verzoek in kan dienen met een bredere reikwijdte.
6. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat – in het licht van de reikwijdte van het verzoek – de zoekslag die het college heeft uitgevoerd onvolledig of onvoldoende was. Het college heeft verklaard zowel in de eigen systemen als in het RIEC Informatie Systeem te hebben gezocht, maar dat er naast de brief van 7 februari 2019 verder geen persoonsgegevens van eiser zijn aangetroffen die zijn te relateren aan die brief.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de stelplicht en bewijslast dat er niet meer persoonsgegevens zijn verwerkt op het college rusten en niet op hem. Volgens vaste rechtspraak moet namelijk degene die stelt dat er meer persoonsgegevens moeten zijn, nadat een bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk maken dat er wel meer persoonsgegevens moeten zijn.1 Eiser is in dit laatste niet geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het RIEC een samenwerkingsverband is van verschillende overheidsorganisaties (convenantpartners) ten behoeve van een bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, bestrijding van handhavingsknelpunten en bevordering van integriteitsbeoordelingen. Het college is een van de (76) convenantpartners van het RIEC ON. Convenantpartners kunnen documenten in een casus inbrengen in het RIEC Informatie Systeem en kiezen met welke andere convenantpartners deze documenten worden gedeeld. Het college heeft als convenantpartner in het RIEC enkel toegang tot de documenten die actief met hem worden gedeeld, of die hij zelf inbrengt.
10. Het standpunt van eiser dat het college op grond van artikel 26 van de AVG als verwerkingsverantwoordelijke kan worden aangewezen voor zijn persoonsgegevens die in RIEC-verband (ongeacht door welke convenantpartner) worden verwerkt, volgt de rechtbank niet. Gelet op de aard en inrichting van het RIEC en hoe documenten door convenantpartners vanuit hun eigen systemen kunnen worden gedeeld met zelf te selecteren convenantpartners, zou de conclusie van eiser betekenen dat het college als verwerkingsverantwoordelijke de systemen van bijvoorbeeld de politie moet gaan raadplegen om te controleren welke persoonsgegevens door de politie zijn verwerkt in RIEC-verband. Los van de praktische problemen levert dit een onwenselijke inbreuk op de privacy van betrokkenen die een AVG-verzoek doen op. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college als convenantpartner verwerkingsverantwoordelijke is voor de persoonsgegevens die hij zelf in RIEC-verband heeft verwerkt – als inbrenger of ontvanger van informatie – maar niet voor informatie waar hij geen toegang toe heeft omdat dit door een andere convenantpartner is ingebracht en niet met hem is gedeeld.
11. Het college heeft niet ongeloofwaardig verklaard niet als ketenpartner betrokken te zijn geweest bij de RIEC-casus die heeft geleid tot de brief van 7 februari 2019. Dat er niet meer documenten en/of persoonsgegevens zijn aangetroffen in het RIEC Informatie Systeem die zijn gerelateerd aan de brief van 7 februari 2019 acht de rechtbank daarom geloofwaardig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die documenten en/of persoonsgegevens er wel zouden moeten zijn.
12. Dit geldt eveneens voor de (andere) interne systemen en archieven van het college. Dat eiser wijst op het gegeven dat hij jarenlang een contractuele relatie met de gemeente Almelo heeft onderhouden en dat er daarom in dat verband persoonsgegevens zouden moeten zijn aangetroffen, kan hem niet baten, omdat het college, zoals eerder is overwogen, het AVG-verzoek op heeft mogen vatten als enkel gerelateerd aan de RIEC-brief van 7 februari 2019. Ook de door eiser in het geding gebrachte documentatie (een brief van de gemeente Almelo van 6 augustus 2021, een ingevuld webformulier op de website van eiser van 21 maart 2024 en een Wmo-besluit van 10 oktober 2024) kunnen niet tot een andere conclusie leiden, omdat deze of niet vallen onder de reikwijdte van het AVG-verzoek, of zijn gedateerd van na het bestreden besluit. Ook de verwijzing van eiser naar een e-mail van een medewerker van de gemeente Almelo uit 2019 kan niet leiden tot de conclusie dat er meer persoonsgegevens hadden moeten zijn, omdat onweersproken is gebleken dat de betreffende e-mail komt van een ex-medewerker van de gemeente van wie de mailbox is gesloten. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er meer persoonsgegevens moeten zijn die te relateren zijn aan de brief van 7 februari 2019.
13. De rechtbank wijst het verzoek van eiser af om in de gelegenheid te worden gesteld om aan zijn bewijsplicht te voldoen door middel van het horen van getuigen. Indien eiser van mening was dat hij door middel van het horen van getuigen aan kon tonen dat het college een onzorgvuldige zoekslag heeft verricht en dat er meer persoonsgegevens zouden moeten zijn, had eiser reeds voor de zitting van 10 april 2025 getuigen op kunnen roepen of deskundigen mee kunnen nemen naar de zitting. Eiser is er bij de uitnodiging voor de zitting op gewezen dat dit tot uiterlijk tien dagen voor de zitting aan de rechtbank en het college medegedeeld had moeten worden.
14. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er meer persoonsgegevens dienen te zijn. De beroepsgrond slaagt niet.