De bewindvoerder vordert - samengevat weergegeven - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan de bewindvoerder te betalen het aan [eiser 4] toekomend salaris van
€ 1.600,- netto over de maand maart 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
II. [gedaagde] veroordeelt om aan de bewindvoerder te voldoen het totaalbedrag van € 1.043,50 aan wettelijke verhoging over de salarissen vanaf oktober 2024 tot en met februari 20251 als in de dagvaarding (onder randnummer 3) nader omschreven;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW over de achterstallige salarissen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [gedaagde] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot afgifte aan de bewindvoerder van een deugdelijke loonspecificatie over de maand maart 20252 en een deugdelijke eindafrekening van de niet-genoten vakantiedagen en het vakantiegeld, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
V. [gedaagde] veroordeelt om aan de bewindvoerder te voldoen het door [eiser 4] opgebouwde vakantiegeld over de periode 1 oktober 2024 tot en met 31 maart 2025, te verhogen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. een zodanige voorziening treft als de kantonrechter in goede justitie juist acht,
dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.