3.3.1
Het ten laste gelegde onder parketnummer 08-044520-22
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In juli 2021 hebben verdachte en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) elkaar ontmoet en een relatie gekregen. Verdachte verbleef toen in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling in een kliniek. Verdachte is uit de kliniek gevlucht en bij [medeverdachte] gaan wonen. Kort daarna zijn zij samen een cateringbedrijf begonnen, genaamd [bedrijf 1] . Op 24 september 2021 is de eenmanszaak [bedrijf 1] op naam van [medeverdachte] ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel met als startdatum 24 augustus 2021. Het bedrijf was ingeschreven op naam van [medeverdachte] , omdat verdachte voortvluchtig was en hij wilde voorkomen dat zijn achternaam zou worden gelinkt aan eerdere veroordelingen voor oplichting. Als contactgegevens van het bedrijf staan vermeld: het e-mailadres [bedrijf 1] . [e-mailadres 1] , het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en het bezoekadres [adres 1] .
De politie heeft van verschillende personen en/of bedrijven aangiften van oplichting ontvangen met betrekking tot [bedrijf 1] . De aangevers hebben allen producten en/of diensten geleverd aan [bedrijf 1] . Hieronder zullen de feiten en omstandigheden per aangever worden behandeld in de volgorde waarin de aangevers in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Aangever [slachtoffer 1] , eigenaar van [bedrijf 4]
Op 28 oktober 2021 heeft verdachte bij [slachtoffer 1] drank, een bar, een mobiele koelkast en glaswerk besteld voor zijn zaak, [bedrijf 1] . Verdachte maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en stelde zich voor als [alias 6] . Na de controle van de inschrijving van [bedrijf 1] in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft [slachtoffer 1] de goederen geleverd. Daarna plaatste verdachte nog diverse bestellingen, welke bestellingen ook door [slachtoffer 1] zijn geleverd. De facturen zijn niet betaald. [slachtoffer 1] kon geen contact meer krijgen met verdachte.
Aangever [slachtoffer 2] , eigenaar van [bedrijf 5]
Halverwege oktober 2021 heeft verdachte gebeld naar [slachtoffer 2] en zich voorgesteld als [alias 1] . Verdachte heeft gezegd dat hij voor zijn cateringbedrijf [bedrijf 1] voor langere tijd keukenapparatuur wilde huren. Na een controle van de inschrijving van [bedrijf 1] in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft [slachtoffer 2] keukenapparatuur verhuurd aan verdachte. De facturen zijn niet betaald. [slachtoffer 2] kon geen contact meer krijgen met verdachte. Na een oproep op internet kwam [slachtoffer 2] erachter dat de persoon die zich [alias 1] noemde, in werkelijkheid [verdachte] (verdachte) was.
Aangever [slachtoffer 3] , eigenaar van [bedrijf 6]
In de periode van 25 september 2021 tot en met 12 november 2021 heeft verdachte bij [slachtoffer 3] in totaal elf bestellingen geplaatst voor diverse levensmiddelen. Verdachte vertelde dat hij deze levensmiddelen nodig had voor zijn cateringbedrijf [bedrijf 1] . Verdachte heeft zich bij de eerste bestelling voorgesteld als [alias 3] en verteld dat hij meerdere zaken had. [slachtoffer 3] heeft gecontroleerd of [bedrijf 1] was ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Dit was het geval. Vervolgens heeft hij de bestelde levensmiddelen afgeleverd op het adres [adres 1] . In de weken die daarop volgden, heeft verdachte via WhatsApp met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] diverse nieuwe bestellingen geplaatst, welke bestellingen ook door [slachtoffer 3] zijn geleverd. Na ontvangst van de eerste factuur van 31 oktober 2021 heeft verdachte op 3 november 2021 aan [slachtoffer 3] toegezegd dat de factuur zou worden betaald door zijn boekhouder. Hierna heeft hij nog diverse bestellingen bij [slachtoffer 3] geplaatst, welke bestellingen [slachtoffer 3] ook heeft geleverd. Geen van de facturen is betaald.
Aangever [slachtoffer 4] , eigenaar van zalencentrum [bedrijf 7]
Op 12 augustus 2021 heeft verdachte onder de naam [alias 1] per mail een buffet, biertap, een koeling, een vaatje bier, frisdrank, glaswerk, borden, bestek en warmhoudbakken besteld bij [slachtoffer 4] . De goederen zijn op 14 augustus 2021 afgeleverd aan de [adres 1] en in ontvangst genomen door verdachte. De factuur van 15 augustus 2021 is, ondanks meerdere aanmaningen en daaropvolgende toezeggingen door verdachte dat zou worden betaald, niet betaald. [slachtoffer 4] kwam er later via sociale media achter dat de man die zich voorstelde als [alias 1] in werkelijkheid [verdachte] heette.
Aangever [slachtoffer 8] , eigenaar van [bedrijf 11]
Op 3 december 2021 is [slachtoffer 8] telefonisch benaderd door iemand van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] zocht een leverancier voor aardappelproducten. Er werd een afspraak gemaakt met [alias 3] van [bedrijf 1] . Deze [alias 3] kwam bij [slachtoffer 8] op het bedrijf langs om kennis te maken en nam verschillende producten mee om te proberen. Op 13 december 2021 zijn producten besteld vanaf het e-mailadres [bedrijf 1] . [e-mailadres 1] . Op dezelfde dag zijn de producten opgehaald en is de factuur naar dit e-mailadres verstuurd. [alias 3] deelde [slachtoffer 8] telefonisch mee dat hij elke vrijdag de boekhouding deed en zegde toe de factuur de eerstvolgende vrijdag te voldoen. De factuur is echter, ondanks meerdere aanmaningen, nooit betaald. [slachtoffer 8] heeft verdachte herkend als de man die op zijn bedrijf langskwam om kennis te maken en producten uit te proberen. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon was die voor het bedrijf [bedrijf 1] contact legde met [slachtoffer 8] en de bestelling plaatste.
Juridisch kader oplichting
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed of het verlenen van een dienst.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven de onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden voorts onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bovengenoemde aangiften elkaar ondersteunen, nu in de aangiften een terugkerende werkwijze – modus operandi – is te zien. De rechtbank zal de aangiften daarom in samenhang beoordelen.
Verdachte heeft zich telkens voorgesteld als [alias 3] van het cateringbedrijf [bedrijf 1] . Als verdachte een achternaam gebruikte, dan was dat niet zijn werkelijke achternaam [verdachte] , maar de achternaam [alias 1] of [alias 6] . Het bedrijf [bedrijf 1] was ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel op naam van zijn toenmalige partner [medeverdachte] vanwege het verleden van verdachte. Verdachte wilde voorkomen dat zijn achternaam zou worden gelinkt aan zijn eerdere veroordelingen voor oplichting. Verdachte maakte gebruik van de in het Handelsregister opgenomen contactgegevens. Uit de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] blijkt dat zij hierdoor aannamen dat zij met een bonafide bedrijf te maken hadden. Dit werd in het geval van aangever [slachtoffer 3] nog versterkt doordat verdachte hem, in strijd met de waarheid, vertelde dat hij meerdere zaken had. Verdachte heeft zich aldus voorgedaan als bonafide horecaondernemer met een serieus cateringbedrijf.
Vervolgens is verdachte telkens betalingsverplichtingen aangegaan waarbij het in de betreffende branche gebruikelijk is dat betaling achteraf middels een factuur geschiedt. Door het vermelden van zijn bedrijfsnaam en door te handelen vanuit zijn hoedanigheid als ondernemer en uit naam van zijn bedrijf heeft hij bij de aangevers het vertrouwen gewekt dat hij kredietwaardig was en dat de rekeningen zouden worden betaald. Hij was echter niet kredietwaardig en heeft geen enkele rekening betaald. Verdachte heeft, door zo te handelen, naar het oordeel van de rechtbank misbruik gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer geldend patroon dat leveranciers producten leveren of voor verhuur afgeven aan een klant in de verwachting en in het vertrouwen dat die klant vervolgens de rekening betaalt. In het geval van aangever [slachtoffer 3] heeft verdachte dit vertrouwen voorts versterkt door de toezegging dat zou worden betaald door de boekhouder. Dit was een leugen, want verdachte had geen boekhouder en wist dat de factuur niet zou worden betaald. [slachtoffer 3] heeft, aldus verkerend in de onjuiste vooronderstelling dat verdachte zou betalen, daarna nog meerdere vervolgbestellingen aangenomen van verdachte.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels en dat aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 8] hierdoor zijn bewogen tot de afgifte van een goed of het verlenen van een dienst. Dat de oplichtingsmiddelen geschikt waren om tot afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst te bewegen, is wel gebleken, aangezien de aangevers daartoe ook daadwerkelijk zijn overgegaan. Aangevers konden de in de gedragingen van verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken niet doorzien. Het was niet dermate evident dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken dat moest worden aangenomen dat de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid de aangevers aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor beschreven handelwijze van verdachte volgt dat hij het oogmerk heeft gehad om zichzelf en een ander te bevoordelen. Er is sprake van een patroon waarbij verdachte bij meerdere aangevers keer op keer dezelfde werkwijze heeft gehanteerd. Deze werkwijze liet de aangevers telkens tekortgedaan achter. Dit effect kan verdachte niet alleen niet zijn ontgaan, maar werd naar het oordeel van de rechtbank door verdachte welbewust nagestreefd. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte omtrent het uitblijven van de betalingen diverse niet nagekomen toezeggingen aan aangevers heeft gedaan, smoezen en excuses heeft verteld en uiteindelijk niet meer bereikbaar en/of traceerbaar was.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de aangevers [slachtoffer 5] (eigenaar van [bedrijf 8] ) en [slachtoffer 7] (eigenaar van [bedrijf 10] ) heeft opgelicht.
Het bedrijf [bedrijf 1] is bij [bedrijf 8] ingeschreven als klant door [medeverdachte] . Daarbij is ook [medeverdachte] identiteitsbewijs gebruikt. Verdachte heeft in het verhoor bij de politie en ter terechtzitting ontkend dat hij de persoon is die goederen heeft gehuurd bij [bedrijf 8] en op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 5] met een oplichtingsmiddel tot afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst heeft bewogen.
Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 7] met een oplichtingsmiddel tot afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst heeft bewogen. [slachtoffer 7] heeft immers in de aangifte verklaard dat het eerste contact is gelegd door [medeverdachte] , dat de bestelling is geplaatst op naam van [medeverdachte] en in ontvangst is genomen door [naam 1] .
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 7] .
Ook ten aanzien van aangever [slachtoffer 6] van [bedrijf 9] zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Iemand moet door een oplichtingsmiddel, door de ingeroepen onjuiste voorstelling van zaken, tot de afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst zijn bewogen. Daarbij speelt mee of de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid is betracht door de aangever. [slachtoffer 6] heeft namens [bedrijf 9] commercials en radiozendtijd verkocht aan verdachte voor de startende onderneming [bedrijf 1] voor een bedrag van € 5.495,. Uit de verklaring van [slachtoffer 6] blijkt dat hij vooraf twijfels had en vraagtekens zette bij deze (grote) bestelling van verdachte, omdat hij maar één steamer en weinig personeel zag toen hij in het pand van [bedrijf 1] kwam kijken. Onder die omstandigheden had de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid [slachtoffer 6] , werkzaam als accountmanager bij een grote onderneming, aanleiding moeten geven de door verdachte geschetste onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden bewezen dat [slachtoffer 6] door een oplichtingsmiddel is bewogen tot het leveren van radiozendtijd.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 8] .
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 februari 2023 is de eenmanszaak [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ) op naam van verdachte ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel met als startdatum 15 december 2022. Als e-mailadres staat vermeld: [e-mailadres 2] .
De politie heeft van verschillende personen en/of bedrijven aangiften van oplichting ontvangen met betrekking tot [bedrijf 2] . De aangevers hebben allen producten en/of diensten geleverd aan [bedrijf 2] . Hieronder zullen de feiten en omstandigheden per aangever worden behandeld in de volgorde waarin de aangevers in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Aangever [slachtoffer 9] , eigenaar van [bedrijf 12]
In januari en februari 2023 heeft het bedrijf [bedrijf 12] op verzoek van verdachte sloopwerkzaamheden verricht in een pand aan de [adres 2] . Verdachte heeft aan [slachtoffer 9] verteld dat hij een cateringbedrijf had dat hij in dat pand wilde vestigen en dat hij cateringopdrachten binnen had van de organisatie [organisatie] en van de Politie. De facturen zijn, ondanks meerdere betalingsherinneringen en aanmaningen, niet betaald.
Aangever [slachtoffer 10] , eigenaar van [bedrijf 13]
In januari en februari 2023 heeft het bedrijf [bedrijf 13] op verzoek van verdachte werkzaamheden verricht in een pand aan de [adres 2] . [bedrijf 13] was via de website benaderd door verdachte. Verdachte schreef dat het pand aan de [adres 2] van het bedrijf [bedrijf 2] was. De facturen zijn, ondanks betalingsherinneringen, niet betaald.
Aangever [slachtoffer 11] , eigenaar van [bedrijf 14]
Op 24 maart 2023 werd [slachtoffer 11] per mail benaderd door verdachte. Verdachte gebruikte het e-mailadres [e-mailadres 2] en schreef dat hij een nieuw cateringbedrijf was begonnen en op zoek was naar een nieuwe leverancier voor groente en fruit. Verdachte vroeg of [slachtoffer 11] de volgende dag al producten kon leveren. Dit heeft [slachtoffer 11] gedaan. Verdachte plaatste vervolgens nieuwe bestellingen, welke ook door [slachtoffer 11] zijn geleverd. De facturen zijn niet betaald.
Aangever [slachtoffer 12] , eigenaar van [bedrijf 15] B.V.
Op 2 februari 2023 hadden verdachte en [medeverdachte] een afspraak met [slachtoffer 12] waarin verdachte en [medeverdachte] meedeelden dat zij voor hun bedrijf [bedrijf 2] personeel nodig hadden. Verdachte zei daarbij tegen [slachtoffer 12] dat de organisatie Tactus klant bij hen was geworden en dat ze dagelijks 1500 maaltijden aan Tactus zouden gaan leveren. De tweede afspraak tussen [slachtoffer 12] en verdachte en [medeverdachte] vond plaats in een bedrijfspand, waarover verdachte en [medeverdachte] vertelden dat het hun nieuwe bedrijfslocatie was. Tijdens dat gesprek hebben verdachte en [medeverdachte] medegedeeld dat zij koks, een pizzabakker, bezorgers, kantoorpersoneel en schoonmakers nodig hadden voor hun bedrijf. Tussen 8 maart 2023 en 15 maart 2023 hebben twee personeelsleden, [naam 2] en [naam 3] , werkzaamheden verricht voor [bedrijf 2] .
Tijdens het tweede gesprek zijn [naam 4] en [naam 5] , de kinderen van [medeverdachte] , ook op [bedrijf 15] ’s loonlijst gezet ten behoeve van [bedrijf 2] . Van de zijde van verdachte en [medeverdachte] werd medegedeeld dat beide kinderen reeds vanaf 13 februari 2023 werkzaam waren voor [bedrijf 2] . Zij hebben vervolgens van [bedrijf 15] – met terugwerkende kracht – loon ontvangen over de maand februari 2023. [naam 4] en [naam 5] hebben nooit gewerkt voor [bedrijf 2] . De factuur van [bedrijf 15] is niet betaald.
Aangever [slachtoffer 13] , eigenaar van [bedrijf 16]
Op 7 maart 2023 nam verdachte telefonisch contact op met [slachtoffer 13] . Verdachte stelde zich voor als [alias 3] van het bedrijf [bedrijf 2] en vertelde dat hij een extra vestiging had geopend. Twee dagen later vroeg verdachte per mail aan [slachtoffer 13] om op korte termijn een bestelling te leveren. Verdachte gebruikte daarbij het e-mailadres [e-mailadres 2] . [slachtoffer 13] heeft de website van het bedrijf bekeken en de inschrijving van het bedrijf in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel gecontroleerd. De website zag er goed uit en de inschrijving bleek in orde. [slachtoffer 13] heeft de bestelde producten vervolgens geleverd. Daarop deed verdachte nog twee bestellingen die [slachtoffer 13] eveneens heeft geleverd. De facturen zijn niet betaald. Verdachte was niet meer bereikbaar of traceerbaar voor [slachtoffer 13] .
De overwegingen van de rechtbank
Gelet op het hierboven weergegeven juridisch kader voor oplichting, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aangevers [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] heeft bewogen tot de afgifte van een goed of het verlenen van een dienst door gebruik te maken van een valse hoedanigheid, te weten die van een bonafide ondernemer met een groot, nieuw cateringbedrijf die de aangevers kon en wilde betalen, en een samenweefsel van verdichtsels. Verdachte heeft het vertrouwen van aangevers gewonnen en misbruik gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer in de betreffende branche gebruikelijk verwachtingspatroon dat betaling voor geleverde producten en diensten achteraf middels een factuur geschiedt. De rechtbank verwijst voor de motivering naar haar overwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, nu dit hetzelfde patroon in het gedrag van verdachte betreft. De rechtbank voegt daaraan toe dat verdachte in strijd met de waarheid aan [slachtoffer 13] heeft verteld dat zijn bedrijf een tweede vestiging kreeg en aan [slachtoffer 9] dat zijn cateringbedrijf al opdrachten van twee grote klanten binnen had. Ook aan [slachtoffer 12] heeft hij verteld dat hij een grote opdrachtgever binnen had voor wie dagelijks 1500 maaltijden moesten worden bereid. Met deze leugenachtige mededelingen heeft verdachte het vertrouwen van de aangevers dat het hier om een serieus, bonafide bedrijf ging, versterkt.
Dat de oplichtingsmiddelen geschikt waren om tot afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst te bewegen, is wel gebleken, aangezien de aangevers daartoe ook daadwerkelijk zijn overgegaan. Aangevers konden de in de gedragingen van verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken niet doorzien. Het was niet dermate evident dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken dat moest worden aangenomen dat de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid de aangevers aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de handelwijze van verdachte volgt dat hij het oogmerk heeft gehad om zichzelf en een ander te bevoordelen. Er is met [bedrijf 2] – wederom – sprake van een patroon waarbij verdachte bij meerdere aangevers dezelfde werkwijze heeft gehanteerd. Deze werkwijze liet de aangevers telkens tekortgedaan achter. Dit effect kan verdachte niet alleen niet zijn ontgaan, maar werd naar het oordeel van de rechtbank door verdachte welbewust nagestreefd. De rechtbank wordt in dat oordeel gesterkt door de omstandigheid dat van de zijde van verdachte en [medeverdachte] aan het bedrijf [bedrijf 15] de opdracht werd gegeven om (ook met terugwerkende kracht) loon uit te betalen aan [alias 4] en [naam 5] , de kinderen van [medeverdachte] , terwijl zij niet voor [bedrijf 2] hadden gewerkt en zouden gaan werken. Dit kan niet anders dan bewust en met het oogmerk om zichzelf en een ander te bevoordelen zijn gedaan.
Het medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van aangever [slachtoffer 12] sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , zodat de rechtbank verdachte ten aanzien van deze aangever als medepleger aanmerkt.
Ten aanzien van aangevers [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , Van [slachtoffer 11] en [slachtoffer 13] is niet komen vast te staan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander, zodat de rechtbank verdachte ten aanzien van deze aangevers als pleger aanmerkt.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangever [slachtoffer 14] heeft opgelicht. [slachtoffer 14] heeft zijn pand aan de [adres 2] aan verdachte en [medeverdachte] verhuurd en ten behoeve van verdachte en [medeverdachte] nieuwe kozijnen voor het pand aangeschaft, waarvan de aanschafkosten voor de helft voor rekening van verdachte en [medeverdachte] zouden komen. Verdachte en [medeverdachte] hebben bij het sluiten van de huurovereenkomst gebruik gemaakt van hun eigen namen. Het enkele huren van een pand en het vervolgens in gebreke blijven om de huurpenningen te voldoen levert op zichzelf - ook indien de huurders hebben of konden voorzien dat zij niet aan de betalingsverplichtingen zouden kunnen voldoen - geen oplichting op.1 Voorts moet iemand door een oplichtingsmiddel tot de afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst zijn bewogen. Daarbij speelt mee of de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid is betracht door de aangever. Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 14] heeft gecontroleerd of verdachte en [medeverdachte] de huurprijs van € 4000, per maand konden voldoen. Bovendien heeft de sleuteloverdracht van het pand plaatsgevonden voordat de overeengekomen waarborgsom door verdachte en [medeverdachte] was betaald. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft [slachtoffer 14] naar het oordeel van de rechtbank niet de omzichtigheid betracht die van een verhuurder van een pand in het maatschappelijk verkeer wordt vereist. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat [slachtoffer 14] door een oplichtingsmiddel is bewogen tot het ter beschikking stellen van het pand en het aanschaffen van nieuwe kozijnen voor het pand. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 14] .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan ten aanzien van aangevers [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] .
Feit 3
Op 13 oktober 2023 is [bedrijf 3] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met als startdatum 13 augustus 2023, op naam van [naam 1] . Op 8 november 2023 heeft het bedrijf [bedrijf 17] een buffet geleverd aan [bedrijf 3] . Op 16 augustus 2023 heeft het bedrijf [bedrijf 18] een trilplaat en rolsteiger verhuurd aan [bedrijf 3] .
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangevers [slachtoffer 15] (eigenaar van [bedrijf 17] ) en [slachtoffer 16] (eigenaar van [bedrijf 18] ) heeft opgelicht.
Aangever [slachtoffer 15] heeft verklaard dat het buffet op naam van [alias 4] van [bedrijf 3] werd besteld. Uit de verklaring van [slachtoffer 15] blijkt dat hij vrijwel direct nadat hij de bestelling had ontvangen, ‘een onderbuikgevoel kreeg’ en het idee had dat er iets niet klopte. Hij heeft het buffet desondanks afgeleverd conform de afspraak. Onder die omstandigheden had de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid [slachtoffer 15] aanleiding moeten geven de onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden bewezen dat [slachtoffer 15] door een oplichtingsmiddel is bewogen tot het leveren van het buffet.
Ten aanzien van aangever [slachtoffer 16] kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 16] met een oplichtingsmiddel tot afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst heeft bewogen.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 3 ten laste gelegde feit.