Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBOVE:2025:399

Rechtbank Overijssel
27-01-2025
27-01-2025
08-044954-22
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Ontneming. De rechtbank stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 3.926,02 en legt de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot het betalen van dit bedrag.

De veroordeelde was schuldig bevonden aan medeplegen van oplichting.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Zittingsplaats Almelo

Parketnummer: 08-044954-22

Datum vonnis: 27 januari 2025

Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats],

wonende aan de [woonplaats].

1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 40.075,16.

2 De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 9 december 2024 en 13 januari 2025.

De veroordeelde, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. K. Meijer, advocaat in Enschede, is op de terechtzitting van 9 december 2024 verschenen en op de vordering gehoord.

Op de terechtzitting van 13 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

2.1

Het standpunt van de officier van justitie

Op de terechtzitting van 9 december 2024 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 39.414,71, bestaande uit de volgende bedragen:

  • -

    [aangever 1] ([bedrijf 1]) € 5.009,40

  • -

    [aangever 2] ([bedrijf 2]) € 5.717,25

  • -

    [aangever 3] ([bedrijf 3]) € 1.072,81

  • -

    [aangever 4] ([bedrijf 4]) € 6.275,70

  • -

    [aangever 5] ([bedrijf 5]) € 1.339,55

  • -

    [aangever 6] € 20.000,--

Volgens de officier van justitie moet 25 procent van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde worden toegerekend. Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde volgens de officier van justitie € 9.853,68 bedraagt.

2.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering nietontvankelijk moet worden verklaard gelet op de door haar bepleite vrijspraak in de strafzaak. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van [aangever 5] € 1.339,52 bedraagt.

3 De beoordeling van de vordering

3.1

Niet-ontvankelijk

Bij vonnis van 27 januari 2025 is de veroordeelde partieel – namelijk ten aanzien van de aangevers [aangever 1] (eigenaar van [bedrijf 1]), [aangever 2] (eigenaar van [bedrijf 2]), [aangever 3] (eigenaar van [bedrijf 3]), [aangever 5] (eigenaar van [bedrijf 5]) en [aangever 6] – vrijgesproken van het feit waarop de ontnemingsvordering van de officier van justitie is gegrond. Het Openbaar Ministerie wordt daarom in de vordering voor dat gedeelte, te weten voor een bedrag van € 33.139,01, niet-ontvankelijk verklaard.

3.2

Veroordeling

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 januari 2025 veroordeeld, voor zover relevant, voor het volgende strafbare feit:

het misdrijf: medeplegen van oplichting.

3.3

De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Op grond van het bepaalde in artikel 36e Sr kan op vordering van het Openbaar Ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat feit. Daartoe moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde of uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten het met deze vordering samenhangende strafdossier, met daarin het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 januari 2024.

De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingszaak hetgeen bewezen is verklaard in het hiervoor genoemde vonnis van deze rechtbank. De rechtbank acht aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen als volgt vast.

Aangever [aangever 4] (eigenaar van [bedrijf 4])

De veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] hebben van [bedrijf 4] twee uitzendkrachten ter beschikking gesteld gekregen ten behoeve van hun bedrijf [bedrijf 6]. Dit waren [naam 1] en [naam 2]. De veroordeelde en [medeveroordeelde] hebben de factuur van [bedrijf 4], waarin de loonkosten voor voornoemde uitzendkrachten waren opgenomen, niet betaald.

De factuur bevat de volgende specificatie van de loonkosten:

- loon [naam 1]: € 346,55 + € 979,90 = € 1.326,45‬ exclusief BTW.

Dit is: € 1.326,45 x 1,21 = € 1.605,-- inclusief BTW.

- loon [naam 2]: € 573,60 exclusief BTW.

Dit is: € 573,60 x 1,21 = € 694,06 inclusief BTW.

Door [bedrijf 4] is daarnaast in opdracht van de veroordeelde en [medeveroordeelde] met terugwerkende kracht loon uitbetaald aan [naam 3] en [naam 4] (de kinderen van de veroordeelde) over de maand februari 2023 voor werkzaamheden die zij in die maand bij [bedrijf 6] zouden hebben verricht. [naam 4] en [naam 3] zijn daar echter nooit werkzaam geweest. [aangever 4] heeft bij de politie verklaard dat [bedrijf 4] over nog meer maanden loon heeft uitbetaald aan [naam 3] en [naam 4]. Uit het dossier volgt echter ook dat [aangever 4] een deel van die betalingen nog heeft kunnen tegenhouden. Hoewel het niet denkbeeldig is dat er door [bedrijf 4] meer loon aan [naam 3] en [naam 4] is uitbetaald dan enkel het loon over de maand februari 2023, bevat het dossier daarvoor onvoldoende directe en concrete aanwijzingen. Het dossier bevat evenmin directe en concrete aanwijzingen omtrent de omvang van het bedrag dat [naam 3] en [naam 4] dan – naast het loon over de maand februari – zouden hebben ontvangen. De rechtbank gaat daarom bij de beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van alleen het loon dat over de maand februari 2023 is uitbetaald op de rekeningen van [naam 3] (€ 813,48) en [naam 4] (€ 813,48).

Dit levert een totaalbedrag aan onbetaalde facturen op van: € 3.926,02, bestaande uit de volgende bedragen:

  • -

    loon [naam 1]: € 1.605,--

  • -

    loon [naam 2]: € 694,06

  • -

    loon [naam 3]: € 813,48

  • -

    loon [naam 4]: € 813,48

Conclusie:

De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een totaalbedrag van: € 3.926,02.

3.4

De verdeelsleutel

Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting is vast komen te staan dat naast de veroordeelde ook [medeveroordeelde] voordeel heeft genoten uit het strafbare feit. De rechtbank overweegt met betrekking tot de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dit strafbare feit het volgende.

Op basis van het dossier is het vermoeden gerechtvaardigd dat de veroordeelde en [medeveroordeelde] gezamenlijk de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van het strafbare feit. Daarbij betrekt de rechtbank dat de veroordeelde en [medeveroordeelde] ten tijde van het strafbare feit een gezamenlijke huishouding voerden. De veroordeelde heeft geen gegevens verschaft die dit vermoeden ontzenuwen. Daarom zal het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel hoofdelijk - mede - aan de veroordeelde worden toegerekend.

Conclusie

De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel van de veroordeelde wordt geschat vast op € 3.926,02.

3.5

De vaststelling van de betalingsverplichting

De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de hoofdelijke verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 3.926,02.

4 De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5 De beslissing

De rechtbank:

- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor wat betreft een deel van € 33.139,01;

  • -

    stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 3.926,02;

  • -

    legt de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot betaling van € 3.926,02 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;

  • -

    bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 49 dagen.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.

Bijlage bewijsmiddelen

Leeswijzer

Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2022019702. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

1

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 december 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:

Het nieuwe bedrijf [bedrijf 6] is gestart op 15 december 2022. Ik was aanwezig bij het gesprek op 2 februari 2023 met [aangever 4] van [bedrijf 4] B.V. Het zou kunnen dat tijdens het gesprek is besproken dat [naam 3] en [naam 4] op de loonlijst werden gezet bij [bedrijf 4] B.V.

2.

Een geschrift, betreffende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende de bedrijfsgegevens van [bedrijf 6] van 11 september 2023, pagina 953:

[Afbeelding]

3.

Het procesverbaal van aangifte van [aangever 4] van 12 juli 2023, pagina’s 237-240, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Ik ben opgelicht door [medeveroordeelde] en [veroordeelde] , de eigenaren van [bedrijf 6] te [plaats]. Ik ben de eigenaar van [bedrijf 4] B.V. Op 2 maart 2023 had ik een gesprek met [veroordeelde] en [medeveroordeelde]. In dit gesprek zij we verder ingegaan op wat men precies nodig hadden op personeelsgebied. Twee mensen zijn op 8 maart 2023 begonnen met werkzaamheden voor [bedrijf 6]. Naast de bovenstaande twee personeelsleden vroeg [medeveroordeelde] mij ook twee personeelsleden op mijn loonlijst te zetten. Dit waren [naam 3] ([naam 3]) en [naam 4] ([naam 4]). [medeveroordeelde] gaf aan dat zij al vanaf 13 februari 2023 bij hen aan het werk waren. Ik heb hen vervolgens op de loonlijst gezet met terugwerkende kracht en zij zijn over de maand februari 2023 ook uitbetaald. Achteraf bleek dat dit stiefkinderen van [medeveroordeelde] waren. En via personeelsleden die door mij bij hen geplaatst waren heb ik gehoord dat zij geen enkele dag daar hebben gewerkt. En vervolgens hebben ze de factuur die ik opgesteld heb met de kosten voor hen niet betaald.

4.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van ING op naam van [bedrijf 4] B.V. van de periode 9 oktober 2021 tot en met 8 april 2024, pagina 248, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

[naam 3]. Salaris februari - 813,48 euro

[naam 4]. Salaris februari - 813,48 euro

5.

Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 4] aan [bedrijf 6] van 15 maart 2023, pagina 249, voor zover inhoudende:

Aantal Omschrijving Prijs Totaal

14,5 uur [naam 1] (week 9) € 23,90 € 346,55

24 uur [naam 2] (week 10) € 23,90 € 573,60

41 uur [naam 1] (week 10) € 23,90 € 979,90

21% BTW

6.

Het procesverbaal van verhoor getuige [naam 4] van 30 januari 2024, pagina’s 434-436, voor zover inhoudende:

Ik moest van hem 40 uur opschrijven voor werkzaamheden. Die 40 uur had ik helemaal

niet gewerkt.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.