2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 9 januari 2023 tot en met 5 april 2023, samen met een ander, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft opgelicht (met het bedrijf [bedrijf 1]).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2023 tot en
met 5 april 2023 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te
[plaats 4], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] (eigenaar van [bedrijf 2]) en/of [slachtoffer 2] (eigenaar van
[bedrijf 3]) en/of [slachtoffer 3] (eigenaar van [bedrijf 4])
en/of [slachtoffer 4] (eigenaar van [bedrijf 5]) en/of [slachtoffer 5] (eigenaar van
[bedrijf 6]) en/of [slachtoffer 6]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst,
te weten
- het uitvoeren van bouwwerkzaamheden, te weten het aanleggen van elektra en/of
het uitvoeren van stuc- en timmerwerkzaamheden en/of
- het regelen en/of laten werken van nieuwe personeelsleden, te weten koks en/of
een pizzabakker en/of bezorgers en/of kantoorpersoneel en/of schoonmakers, bij
het bedrijf [bedrijf 1] en/of
- het uitbetalen van salaris aan reeds werkzame personeelsleden bij het bedrijf
[bedrijf 1] en/of
- het leveren van producten, te weten voedingsmiddelen en/of (alcoholische)
dranken en/of
- het ter beschikking stellen van een huurwoning en/of het aankopen van kozijnen,
- contact op te nemen met voornoemde personen/bedrijven en daarbij een valse
naam op te geven, te weten [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of
- ( hierbij) te zeggen dat zij een bedrijf had, te weten [bedrijf 1] en/of dat het
bedrijf [bedrijf 1] al diverse (grote) opdrachten binnen had gekregen en/of
dat zij het bedrijf [bedrijf 1] aan het uitbreiden was en/of
- ( hierbij) te zeggen dat zij voornoemde bouwwerkzaamheden en/of voornoemde
nieuwe personeelsleden en/of voornoemde huurwoning en kozijnen en/of
voornoemde producten wilde kopen en/of (in)huren voor het bedrijf [bedrijf 1]
en/of
- ( hierbij) te zeggen dat voornoemde reeds werkzame personeelsleden bij het bedrijf
[bedrijf 1] op de loonlijst moesten staan en/of moesten worden uitbetaald,
terwijl zij wist dat deze personen niet werkzaam waren bij het bedrijf [bedrijf 1]
en/of
- ( hierbij) de website en/of het telefoonnummer en/of het e-mailadres van het
bedrijf [bedrijf 1] op te geven als contactgegevens en/of het bedrijfsadres van
het bedrijf [bedrijf 1] op te geven als afleveradres voor voornoemde
producten en/of als adres waar voornoemde bouwwerkzaamheden moesten
worden uitgevoerd en/of als adres waar voornoemde nieuwe personeelsleden
werkzaamheden moesten uitvoeren/of
- ( hierdoor) zich voor te doen als bonafide/serieuze klant van voornoemde
personen/bedrijven en/of als persoon die de rekening kon en wilde betalen en/of
- ( nadat voornoemde bouwwerkzaamheden waren uitgevoerd en/of voornoemde
personeelsleden werkzaamheden hadden uitgevoerd en/of voornoemde reeds
werkzame personeelsleden waren uitbetaald en/of voornoemde producten waren
geleverd en/of voornoemde huurwoning ter beschikking was gesteld en
voornoemde kozijnen waren aangekocht) aan voornoemde personen/bedrijven
redenen te geven waarom de facturen nog niet waren betaald en/of tegen
voornoemde personen/bedrijven te zeggen dat de facturen al waren betaald, terwijl
dit niet klopte en/of niet meer te reageren op verzoeken van voornoemde
personen/bedrijven om de facturen te betalen.
3 De bewijsmotivering
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 februari 2023 is de eenmanszaak [bedrijf 1] ([bedrijf 1]) op naam van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) met als startdatum 15 december 2022. Als e-mailadres staat vermeld: [e-mailadres]. Verdachte had in die periode een relatie met [medeverdachte].
De politie heeft van verschillende personen en/of bedrijven aangiften van oplichting ontvangen met betrekking tot [bedrijf 1]. De aangevers hebben allen producten en/of diensten geleverd aan [bedrijf 1].
Aangever [slachtoffer 4], eigenaar van [bedrijf 5] B.V.
Op 2 februari 2023 hadden verdachte en [medeverdachte] een afspraak met [slachtoffer 4] waarin verdachte en [medeverdachte] meedeelden dat zij voor hun bedrijf [bedrijf 1] personeel nodig hadden. [medeverdachte] zei daarbij tegen [slachtoffer 4] dat de organisatie [bedrijf 7] klant bij hen was geworden en dat ze dagelijks 1500 maaltijden aan [bedrijf 7] zouden gaan leveren. De tweede afspraak tussen [slachtoffer 4] en verdachte en [medeverdachte] vond plaats in een bedrijfspand, waarover verdachte en [medeverdachte] vertelden dat het hun nieuwe bedrijfslocatie was. Tijdens dat gesprek hebben verdachte en [medeverdachte] medegedeeld dat zij koks, een pizzabakker, bezorgers, kantoorpersoneel en schoonmakers nodig hadden voor hun bedrijf. Tussen 8 maart 2023 en 15 maart 2023 hebben twee personeelsleden, [naam 1] en [naam 2], werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1].
Tijdens het tweede gesprek zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de kinderen van verdachte, ook op [bedrijf 5]’s loonlijst gezet ten behoeve van [bedrijf 1]. Van de zijde van verdachte en [medeverdachte] werd medegedeeld dat beide kinderen reeds vanaf 13 februari 2023 werkzaam waren voor [bedrijf 1]. Zij hebben vervolgens van [bedrijf 5] – met terugwerkende kracht – loon ontvangen over de maand februari 2023. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben nooit gewerkt bij [bedrijf 1]. De factuur van [bedrijf 5] is niet betaald.
Juridisch kader oplichting
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed of het verlenen van een dienst.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden voorts onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, samen met [medeverdachte], [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de levering van een dienst door gebruik te maken van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels. Verdachte heeft zich, samen met [medeverdachte], tegenover [slachtoffer 4] voorgedaan als bonafide horecaondernemers met een goedlopend cateringbedrijf. Verdachte en [medeverdachte] hebben in het contact met [slachtoffer 4] de bedrijfsnaam [bedrijf 1] vermeld, gehandeld vanuit hun hoedanigheid als ondernemers en bij [slachtoffer 4] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen door aan hem mee te delen dat [bedrijf 1] een grote zakelijke klant binnen had, terwijl dat niet zo was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] vervolgens misbruik hebben gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer geldend patroon dat diensten worden geleverd aan een klant in de verwachting en in het vertrouwen dat die klant vervolgens de rekening betaalt. Verdachte en [medeverdachte] hebben namelijk een dienst afgenomen bij [slachtoffer 4], waarvoor het gebruikelijk is dat betaling achteraf middels een factuur geschiedt. Daarbij hebben zij [slachtoffer 4] bovendien misleidt met de leugenachtige mededeling dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] reeds vanaf 13 februari 2023 werkzaam waren voor [bedrijf 1]. Dit heeft [slachtoffer 4] ertoe bewogen om ze op de loonlijst te zetten en met terugwerkende kracht uit te betalen over de maand februari.
Dat de oplichtingsmiddelen geschikt waren om tot het verlenen van een dienst te bewegen is wel gebleken, aangezien [slachtoffer 4] daartoe daadwerkelijk is overgegaan. [slachtoffer 4] kon de in de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken naar het oordeel van de rechtbank niet doorzien. Het was niet dermate evident dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken dat moest worden aangenomen dat de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid de aangever aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
Het oogmerk
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het oogmerk had om zichzelf en een ander te bevoordelen. Verdachte had wetenschap van de eerdere veroordelingen van [medeverdachte] voor oplichting. Zij was bovendien al eerder, in augustus 2021, binnen een op haar naam ingeschreven eenmanszaak een cateringbedrijf begonnen met [medeverdachte] ([bedrijf 8]), waarbij sprake was van een patroon van (veelvuldig) bestellen op factuurbasis en vervolgens niet betalen, waarna het faillissement op haar naam is uitgesproken en waarbij voor € 95.008,93 aan concurrente schulden is ontstaan. Nadat deze onderneming in december 2021 was gestaakt, heeft verdachte op 4 februari 2022 aangifte van oplichting gedaan tegen [medeverdachte]. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte volledig op de hoogte was van de werkwijze en oplichtingspraktijken van [medeverdachte]. Zij wist zelfs dat hij in verband daarmee had vastgezeten. Zij is desondanks in februari 2023, een jaar na haar aangifte van oplichting tegen [medeverdachte], opnieuw een cateringbedrijf begonnen met [medeverdachte] ([bedrijf 1]). Samen met [medeverdachte] voerde zij vervolgens de gesprekken met [slachtoffer 4], waarin het beeld is geschetst dat [bedrijf 1] een goedlopend bedrijf met grote klanten was. Van de zijde van verdachte en [medeverdachte] kwam voorts de opdracht om [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de kinderen van verdachte, op de loonlijst te zetten en (ook met terugwerkende kracht) uit te betalen, terwijl zij niet voor [bedrijf 1] hadden gewerkt en zouden gaan werken. Een dergelijke leugenachtige mededeling kan niet anders dan bewust en met het oogmerk om zichzelf en een ander te bevoordelen zijn gedaan.
Het medeplegen
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan het in het leven roepen van een onjuiste voorstelling van zaken bij [slachtoffer 4] en heeft vervolgens niets gedaan om dit ongedaan te maken. De rechtbank merkt verdachte daarom aan als medepleger ten aanzien van [slachtoffer 4].
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander het ten laste gelegde feit heeft begaan ten aanzien van [slachtoffer 4].
Partiële vrijspraak
De rechtbank overweegt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] (eigenaar van [bedrijf 2]), [slachtoffer 2] (eigenaar van [bedrijf 3]), [slachtoffer 3] (eigenaar van [bedrijf 4]) en [slachtoffer 5] (eigenaar van [bedrijf 6]). Met betrekking tot deze aangevers geldt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij de contacten vanuit [bedrijf 1] met deze aangevers en evenmin dat zij deze (anderszins) heeft bewogen tot de afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde ten aanzien van deze aangevers.
De rechtbank is van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan ten aanzien van aangever [slachtoffer 6]. [slachtoffer 6] heeft zijn pand aan de [adres] aan verdachte en [medeverdachte] verhuurd en ten behoeve van verdachte en [medeverdachte] nieuwe kozijnen voor het pand aangeschaft, waarvan de aanschafkosten voor de helft voor rekening van verdachte en [medeverdachte] zouden komen. Verdachte en [medeverdachte] hebben bij het sluiten van de huurovereenkomst gebruik gemaakt van hun eigen namen. Het enkele huren van een pand en het vervolgens in gebreke blijven om de huurpenningen te voldoen levert op zichzelf – ook indien de huurders hebben of konden voorzien dat zij niet aan de betalingsverplichtingen zouden kunnen voldoen – geen oplichting op.1 Bovendien moet iemand door een oplichtingsmiddel tot de afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst zijn bewogen. Daarbij speelt mee of de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid is betracht door de aangever. Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 6] heeft gecontroleerd of verdachte en [medeverdachte] de huurprijs van
€ 4000,-- per maand konden voldoen. Bovendien heeft de sleuteloverdracht van het pand plaatsgevonden voordat de overeengekomen waarborgsom door verdachte en [medeverdachte] was betaald. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft [slachtoffer 6] naar het oordeel van de rechtbank niet de omzichtigheid betracht die van een verhuurder van een pand in het maatschappelijk verkeer wordt vereist. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat [slachtoffer 6] door een oplichtingsmiddel is bewogen tot het ter beschikking stellen van het pand en het aanschaffen van nieuwe kozijnen voor het pand. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 6].
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 9 januari 2023 tot en met 5 april 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 4] (eigenaar van [bedrijf 5])
heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten
- het regelen en laten werken van nieuwe personeelsleden, te weten koks en een pizzabakker en bezorgers en kantoorpersoneel en schoonmakers, bij het bedrijf [bedrijf 1] en
- het uitbetalen van salaris,
- contact op te nemen met voornoemd bedrijf en
- ( hierbij) te zeggen dat zij een bedrijf had, te weten [bedrijf 1] en dat het bedrijf [bedrijf 1] al een (grote) opdracht binnen had gekregen en
- ( hierbij) te zeggen dat zij voornoemde nieuwe personeelsleden wilde (in)huren voor het bedrijf [bedrijf 1] en
- ( hierbij) te zeggen dat personen bij het bedrijf [bedrijf 1] op de loonlijst moesten staan en moesten worden uitbetaald, terwijl zij wist dat deze personen niet werkzaam waren bij het bedrijf [bedrijf 1] en
- ( hierbij) het e-mailadres van het bedrijf [bedrijf 1] op te geven als contactgegevens en het bedrijfsadres van het bedrijf [bedrijf 1] op te geven als adres waar voornoemde nieuwe personeelsleden werkzaamheden moesten uitvoeren en
- ( hierdoor) zich voor te doen als bonafide klant van voornoemd bedrijf en als persoon die de rekening kon en wilde betalen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
9 De beslissing
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: medeplegen van oplichting;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
- bepaalt dat de benadeelde partijen [aangever 1], [aangever 2], [aangever 3], [aangever 4],
[slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [aangever 5],
[aangever 6] in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat de benadeelde partijen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2022019702. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 december 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
In juli 2021 heb ik medeverdachte [medeverdachte] ontmoet en kreeg ik een relatie met hem. In augustus 2021 zijn wij het cateringbedrijf [bedrijf 8] gestart. Van 23 januari 2022 tot en met 18 oktober 2022 zat [medeverdachte] in detentie. Ik heb op 4 februari 2022 aangifte gedaan tegen [medeverdachte] vanwege oplichting. Toen [medeverdachte] vrij kwam, wilde ik hem een tweede kans geven. Het nieuwe bedrijf [bedrijf 1] is gestart op 15 december 2022.
Ik was aanwezig bij het gesprek op 2 februari 2023 met [slachtoffer 4] van [bedrijf 5] B.V. [medeverdachte] heeft in het gesprek gezegd dat [bedrijf 7] en [bedrijf 15] klanten waren van [bedrijf 1]. Het zou kunnen dat tijdens het gesprek is besproken dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op de loonlijst werden gezet bij [bedrijf 5] B.V.
2.
Een geschrift, betreffende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende de bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] van 11 september 2023, pagina 953:
3.
Het procesverbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 5 februari 2024, pagina’s 932 en 933, voor zover inhoudende:
V: Welke opdrachten hebben jullie met [bedrijf 1] behandeld?
A: We hadden opdrachten van “[bedrijf 16]” en van particulieren die bestelden.
4.
Het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 12 juli 2023, pagina’s 237-240, voor zover inhoudende:
Ik ben opgelicht door [medeverdachte] en [verdachte] , de eigenaren van [bedrijf 1] te [vestigingsplaats]. Ik ben de eigenaar van [bedrijf 5] B.V. Op 2 februari 2023 had ik een afspraak met [verdachte] en [medeverdachte]. In het gesprek vertelden ze dat ze een nieuwe klant hadden te weten [bedrijf 7]. En men zou per dag 1500 maaltijden voor [bedrijf 7] moeten gaan leveren. Op 2 maart 2023 later had ik een gesprek met [verdachte] en [medeverdachte] in een bedrijfspand. Dit was volgens hen een nieuwe locatie van hun bedrijf. In dit gesprek zij we verder ingegaan op wat men precies nodig hadden op personeelsgebied. Dit waren dus koks, een pizzabakker, bezorgers, kantoorpersoneel en schoonmakers. Uiteindelijk kwam ik op ongeveer 13 personen uit. Twee mensen zijn op 8 maart 2023 begonnen met werkzaamheden voor [bedrijf 1]. Naast de bovenstaande twee personeelsleden vroeg [medeverdachte] mij ook twee personeelsleden op mijn loonlijst te zetten. Dit waren [betrokkene 1] ([betrokkene 1]) en [betrokkene 2] ([betrokkene 2]). [medeverdachte] gaf aan dat zij al vanaf 13 februari 2023 bij hen aan het werk waren. Ik heb hen vervolgens op de loonlijst gezet met terugwerkende kracht en zij zijn over de maand februari 2023 ook uitbetaald. Achteraf bleek dat dit stiefkinderen van [medeverdachte] waren. Ik heb 15 maart 2023 de personeelsleden gebeld die nog aan het werk waren en gezegd dat men moest vertrekken. De betaling van de factuur bleef uit.
5.
Het procesverbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] van 30 januari 2024, pagina’s 434-436, voor zover inhoudende:
Ik moest van hem 40 uur opschrijven voor werkzaamheden. Die 40 uur had ik helemaal
niet gewerkt.