Beoordeling door de rechtbank
Bevoegdheid om van het beroep kennis te nemen
3. In artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Awb staat, kort gezegd, dat degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in stellen, alvorens beroep in te stellen eerst bezwaar moet maken, tenzij het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in bijlage 1 van de Awb.
3.1
Bijlage 1 van de Awb is de Regeling rechtstreeks beroep. Daarin staat dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen besluiten die zijn genomen op grond van artikel 25 en/of artikel 28 van de Wpg.
3.2
Uit deze bepalingen volgt dat de korpschef het beroepschrift van 9 februari 2025 (hierna: het beroepschrift) terecht ter behandeling heeft doorgestuurd naar de rechtbank.
4. De rechtbank stelt vast dat [eiser] in het beroepschrift alleen gronden heeft aangevoerd tegen het besluit van 5 december 2024. Specifiek gaat het [eiser] om één concrete registratie in het politiesysteem, waarvan hij wil dat die wordt vernietigd. Hij heeft ter zitting ook verklaard dat zijn beroep niet is gericht tegen het besluit van 9 januari 2025. De rechtbank zal dat besluit in deze uitspraak daarom verder buiten beschouwing laten.
Ontvankelijkheid van het beroep
5.1
De korpschef heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroepschrift, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 5 december 2024 (hierna: het bestreden besluit), te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.2
[eiser] heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij niet meer weet op welke datum hij het bestreden besluit heeft ontvangen. Volgens [eiser] heeft hij steeds de termijnen gehanteerd die de korpschef heeft genoemd en heeft hij het beroepschrift tijdig ingediend.
5.3
In de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt en dat die termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb staat dat de bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
5.4
Het bestreden besluit is per gewone post naar [eiser] verzonden, niet per aangetekende post. Het is dan aan de korpschef om aannemelijk te maken dat het bestreden besluit is verzonden en op welke datum. Op of in het bestreden besluit staat niet op welke datum dat is verzonden. Ook heeft de korpschef geen uittreksel uit een postregistratiesysteem overgelegd, waaruit blijkt op welke datum het bestreden besluit naar [eiser] is verzonden. Ter zitting heeft zij hierover verklaard dat het zou kunnen dat er ook geen verzendadministratie van dat besluit is. Dit betekent dat de korpschef niet aannemelijk heeft gemaakt op welke datum het bestreden besluit naar [eiser] is verzonden en dat niet kan worden vastgesteld op welke datum de beroepstermijn is aangevangen. Dit betekent dat ook niet kan worden vastgesteld dat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn, dus te laat, is ingediend. Het moet er daarom voor gehouden worden dat het beroep tijdig is ingediend en dat dat ontvankelijk is. De rechtbank gaat daarom hieronder over tot een inhoudelijke beoordeling van de gronden die [eiser] tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
6. Artikel 28, tweede lid, eerste zin, van de Wpg bepaalt dat de betrokkene, op diens schriftelijke verzoek, het recht heeft van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende politiegegevens te verkrijgen indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of om te voldoen aan een wettelijke verplichting.
7. De korpschef heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de overige registraties (dat zijn de andere registraties dan de zes ten aanzien waarvan het verzoek om vernietiging is toegewezen) niet is gebleken dat politiegegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Ook is er volgens de korpschef geen wettelijke verplichting op grond waarvan politiegegevens met betrekking tot deze overige registraties moeten worden vernietigd.
8. Uit het beroepschrift en wat ter zitting is besproken blijkt dat het [eiser] met name gaat om één incident dat in de politiegegevens is geregistreerd. Dat is de zaak met parketnummer 08-263341-23. Deze zaak is door het Openbaar Ministerie geseponeerd en [eiser] eist dat de zaak daarom uit zijn dossier wordt gehaald en uit de systemen van de politie. Volgens [eiser] is deze zaak ontstaan door fouten en verkeerde beslissingen van de politie. De zaak heeft voor hem vergaande gevolgen gehad en hij vreest dat die ook in de toekomst vergaande gevolgen zal hebben als die in de politiesystemen blijft staan. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] aangevoerd dat hem inmiddels is gebleken dat agenten hem blijven aankijken op de zaak en hem daardoor anders, namelijk op onheuse wijze, behandelen. Ook kost de zaak hem geld en veroorzaakt die problemen in zijn dagelijks leven en ondernemen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het aanvragen van een verzekering bij een verzekeringsmaatschappij en/of een financiering bij een bank. Volgens [eiser] krijgt hij dan doorgaans de vraag of hij in het recente verleden in aanraking is geweest met de politie of justitie. Die vraag moet hij dan met ‘ja’ beantwoorden en dat zorgt voor problemen bij de toewijzing van de desbetreffende aanvraag. Volgens [eiser] heeft dat er inmiddels al toe geleid dat zijn autoverzekering een verhoogde premie heeft gekregen en ook is een probleem ontstaan in de financiering van een nieuwbouwproject van hem.
[eiser] wil niet blijvend met de zaak worden geconfronteerd zonder dat hij daarin schuldig is bevonden.
8.1
Ter zitting heeft [eiser] nog betoogd dat de toepassing van de Wpg in dit geval voor hem onevenredig uitpakt. Daarbij is volgens hem van belang hoe het betreffende incident is ontstaan en hoe één of meerdere agenten daarin hebben opgetreden. Gelet op de gevolgen die de zaak nog steeds voor hem heeft, ondanks dat die is geseponeerd, is het volgens [eiser] niet redelijk meer om de betreffende gegevens niet te vernietigen. De korpschef mag zich niet achter de wetgeving verschuilen, aldus [eiser].
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank overweegt dat slechts een verplichting tot vernietiging van politiegegevens geldt als aan één van de voorwaarden uit artikel 28, tweede lid, van de Wpg wordt voldaan. De korpschef heeft daarbij geen beslissingsruimte en politiegegevens kunnen ook niet op grond van een belangenafweging worden vernietigd.1 Dit betekent dat politiegegevens slechts kunnen worden vernietigd wegens strijd met een wettelijk voorschrift of om te voldoen aan een wettelijke verplichting. Daarvan is in dit geval geen sprake. [eiser] heeft geen wettelijk voorschrift genoemd waarmee het verwerken van de politiegegevens uit de overige registraties in strijd is en ook heeft hij geen wettelijke verplichting genoemd op grond waarvan de politiegegevens uit de overige registraties moeten worden vernietigd. Zo’n wettelijk voorschrift of wettelijke verplichting is de rechtbank ook overigens niet gebleken. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de korpschef de politiegegevens van de registratie waar het [eiser] om gaat terecht heeft verwerkt, omdat eiser verdachte was van een strafbaar feit. Het feit dat die zaak is geseponeerd maakt niet dat de politiegegevens niet kunnen worden verwerkt ten behoeve van de uitoefening van de politietaak. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de korpschef op grond van artikel 28, tweede lid, van de Wpg terecht heeft geweigerd om de politiegegevens uit de overige registraties te vernietigen. Wat [eiser] hiertegen heeft aangevoerd slaagt niet.
9.1
Over het ter zitting gevoerde betoog, dat de toepassing van de Wpg in dit geval onredelijk is, omdat de uitkomst daarvan gelet op de omstandigheden van het geval evident onrechtvaardig is, overweegt de rechtbank het volgende.
9.2
De rechtbank vat dit betoog op als een verzoek van [eiser] om de relevante bepalingen uit de Wpg (artikel 28, tweede lid) in dit geval buiten toepassing te laten, omdat de toepassing daarvan in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. Een beroep op het evenredigheidsbeginsel kan, als sprake is van een dwingende bepaling zoals artikel 28, tweede lid, van de Wpg, alleen slagen als sprake is van bijzondere omstandigheden waar de wetgever geen rekening mee heeft gehouden.2
9.3
Voor het oordeel dat de toepassing van artikel 28, tweede lid, van de Wpg in dit geval voor [eiser] zo onevenredig uitpakt dat die toepassing achterwege moet blijven, ziet de rechtbank geen aanleiding. Zoals de korpschef in het bestreden besluit heeft aangegeven, worden politiegegevens verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak. Het incidentregistratiesysteem waarin de politiegegevens worden verwerkt kan worden geraadpleegd door politiemedewerkers bij de dagelijkse uitvoering van hun politietaak. Op die manier draagt de verwerking bij aan de informatievoorziening die nodig is voor een goede uitvoering van de politietaak. Dat de nadelen die [eiser] ondervindt van de verwerking van politiegegevens onevenredig zijn in verhouding tot dit doel, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Daarvoor heeft hij die gevolgen onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Bovendien zal [eiser], ook als de betreffende registratie wordt vernietigd, nog steeds ‘ja’ moeten antwoorden op de vraag of hij in het recente verleden in aanraking is geweest met de politie of justitie. Verder maakt de gestelde behandeling door politieagenten ook niet dat de weigering om de politiegegevens te vernietigen onevenredig uitpakt voor [eiser], omdat dit gaat om het gedrag van individuele politieagenten waartegen een klacht kan worden ingediend. De rechtbank ziet in wat hij heeft aangevoerd dan ook geen reden om te oordelen dat artikel 28, tweede lid, van de Wpg in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. Alleen al om deze reden slaagt deze beroepsgrond niet. De vraag of de door [eiser] aangevoerde omstandigheden door de wetgever zijn meegewogen bij de vaststelling van de relevante bepalingen uit de Wpg laat de rechtbank daarom verder onbesproken.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.