RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 17 juli 2007,
gemachtigde: mr. Ph. Ekering, advocaat en procureur te Rotterdam.
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Impuls Verzekeringen B.V.
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.C.W. de Beer, advocaat en procureur te Breda.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “Impuls”.
1. Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft onder overlegging van stukken -zakelijk weergegeven- gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Impuls te veroordelen om een deugdelijke bruto/netto-specificatie te verstrekken terzake van verschuldigde en uitbetaalde bedragen op straffe van verbeurte van een dwangsom, te verklaren voor recht dat [eiseres] niet gehouden is aan artikel 5 van de arbeidsovereenkomst, althans dit beding in de tijd te beperken en ten slotte te veroordelen tot betaling van een groot aantal, in de dagvaarding nader gespecificeerde, loonbestanddelen.
Impuls heeft van antwoord geconcludeerd.
De kantonrechter heeft op 27 september 2007 vonnis gewezen en een comparitie van partijen gelast. De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 23 november 2007 in aanwezigheid van [eiseres] en haar partner en de heren Monjé en Vijfeijken namens Impuls. Beide partijen werden bijgestaan door de gemachtigden. Mr. Ekering heeft een pleitnota overgelegd en de griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde.
De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2.De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende vast:
2.1. [eiseres] is op 1 september 1993 in dienst getreden van Impuls. Op verzoek van [eiseres] werd de arbeidsovereenkomst met ingang van 22 maart 2007 door de kantonrechter ontbonden. [eiseres] werd een vergoeding toegekend van € 63.000,-- bruto (C-factor 1,25).
2.2. Impuls telde in totaal 4 werknemers. Tussen deze werknemers bestond een familierelatie. De niet-statutair directeur van Impuls was [M.R.], een oom van [eiseres]. De vader van [eiseres], zwager van [M.R.], was in het verleden één van de twee aandeelhouders van Impuls.
2.3. [M.R.] is op 30 oktober 2006 op staande voet ontslagen met als reden het verrichten van concurrerende activiteiten in een eigen onderneming dan wel voor derden. Na onderzoek is gebleken dat [M.R.] een groot aantal relaties van Impuls bij zijn nieuwe werkgever/ eigen bedrijf heeft ondergebracht.
2.4. Op 12 september 2006 is Impuls verhuisd naar het kantoor van Boelaars en Lambert Groep B.V., een aan Impuls gelieerde onderneming.
2.5. De arbeidsovereenkomst van [eiseres] bevat, ondermeer, de volgende bedingen:
Artikel 4:“Werkneemster verbindt zich gedurende de looptijd van de dienstbetrekking voor geen andere werkgever of opdrachtgever werkzaam te zullen zijn, noch direct, noch indirect, en zich te zullen onthouden van het doen van zaken voor eigen rekening.”
Artikel 5: “Het is werkneemster op straffe van een dadelijk opeisbare niet voor matiging vatbare boete van f 100.000,00 per overtreding, welke uitdrukkelijk ten behoeve van werkgever wordt bedongen, verboden binnen vijf jaar na het einde van het dienstverband zaken te doen, direct of indirect of in welke vorm dan ook voor of met relaties, welke behoren tot dan wel in relatie staan tot de verzekeringsportefeuille van de totale Boelaars-groep, derhalve voor de Holding met al haar geledingen, waaronder werkgever, dochterondernemingen, commanditaire vennootschappen e.d , dan wel daarbij rechtstreeks dan wel zijdelings op welke wijze dan ook betrokken te zijn.”
2.6. Op 13 november 2006 ontving [eiseres] een brief d.d. 9 november 2006, van de Boelaars & Lambert Groep B.V. met de volgende inhoud: “naar aanleidng van de recente ontwikkelingen inzake het vertrek van Maurice en de oprichting van Reith Verzekeringen en de nauwe familieband die er bestaat tussen jou en Maurice, zijn wij van mening dat, ter bescherming van de rechten van Boelaars & Lambert Groep B.V. en/of Impuls Verzekeringen BV, het noodzakelijk is dat de volgende artikelen uit de arbeidsovereenkomst en het arbeidsreglement herbevestigd worden.
Artikelen 5 en 7 van het arbeidsreglement.
5. de werknemer erkent dat hem door de werkgever geheimhouding is opgelegd van alle bijzonderheden welke de onderneming van werkgever betreffen of daarmee verband houden.
7. Het is de werknemer slechts toegestaan om naast de functie in ons bedrijf nog andere betaalde dan wel onbetaalde functies bij een lichaam dat een bedrijf uitoefent te vervullen, indien hij hiervoor voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever heeft verkregen.
Artikelen 7 en 8 van de arbeidsovereenkomst.
ARTIKEL 7
Het is de werknemer op straffe van een dadelijk opvorderbare niet voor matiging vatbare boete van EUR 45.378,02, per overtreding, welke uitdrukkelijk ten behoeve van Boelaars & Lambert Groep BV wordt bedongen, verboden:
- om gedurende het dienstverband als zelfstandig tussenpersoon in assurantiën op te treden;
- binnen vijf jaar na het einde van het dienstverband zaken te doen, direct of indirect of in welke vorm dan ook voor of met relaties, welke behoren tot dan wel in relatie staan tot de verzekeringsportefeuille van de totale Boelaars-groep, derhalve voor de holding met al haar geledingen, waaronder Boelaars & Lambert Groep B.V., dochterondernemingen, commanditaire vennootschappen e.d. , dan wel rechtstreeks of zijdelings op welke wijze dan ook betrokken zijn.
ARTIKEL 8
Het is de werknemer te allen tijde verboden informatie aan derden te verstrekken welke de werknemer uit hoofde van het dienstverband met werkgever, als in artikel 1 omschreven, ter beschikking heeft of heeft gekregen e.e.a. in aanvulling op hetgeen door de wetgever in de daartoe toepasselijk zijnde regelgeving is bepaald, waaronder de van toepassing zijnde wetsartikelen in o.a. Wetboek van Strafrecht. Bij overtreding van dit verbod verbeurt de werknemer een dadelijk opeisbare niet voor matiging vatbare boete van € 45.378,02 per overtreding.
Om te voorkomen dat er om welke reden dan ook twijfel kan rijzen over de integriteit en de loyaliteit jegens Boelaars & Lambert-groep BV en/of Impuls Verzekeringen BV verzoeken wij je deze verklaring voor akkoord te ondertekenen(….)”
2.7. Op 9 november 2006 dan wel 13 november 2006 hebben ook de andere werknemers van Impuls een soortgelijk verzoek tot herbevestiging van afspraken ontvangen. [J.R.] werd vrijgesteld van werkzaamheden nadat hij de brief ontving en bij hem de mening had postgevat dat hij zou worden ontslagen. Uiteindelijk is zijn arbeidsovereenkomst op verzoek van Impuls ontbonden.
2.8. [eiseres] heeft zich op 13 november 2006 ziek gemeld. De bedrijfsarts oordeelde dat van arbeidsongeschiktheid geen sprake was. De bedrijfsarts constateerde dat van een arbeidsconflict sprake was en adviseerde een time-out om het arbeidsconflict tot een oplossing te brengen. [eiseres] heeft het werk niet hervat. Op 8 december 2006 heeft Impuls aan [eiseres] meegedeeld dat zij ongeoorloofd afwezig is. Vanaf 15 december 2006 heeft Impuls de salarisbetalingen gestaakt. Op 8 maart 2007 heeft de kantonrechter in kort geding een voorlopige voorziening tot loondoorbetaling afgewezen. Op 14 februari 2007 heeft het UWV een oordeel verstrekt waarin is opgenomen dat Impuls zich heeft gehouden aan haar re-integratieverplichtingen. Op 1 mei 2007 heeft het UWV een deskundigenoordeel verstrekt, inhoudende dat [eiseres] op 1 december 2006 niet geschikt is om te werken.
3. De stellingen van partijen
3.1. Aan de eis is naast de hiervoor onder 2 vermelde vaststaande feiten -zakelijk weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd:
Naar aanleiding van het ontslag van [M.R.] werden de overige werknemers geconfronteerd met een verzoek tot herbevestiging van een aantal van de afspraken in de arbeidsovereenkomst. [J.R.] heeft dit ervaren als bedreigend en hij had het gevoel ontslagen te zijn. In deze omstandigheden heeft [eiseres] zich ziek gemeld toen zij hetzelfde verzoek ontving als [J.R.]. Zij was ervan overtuigd dat ook haar ontslag stond te wachten. Nadat de bedrijfsarts heeft geadviseerd tot bemiddeling in het ontstane arbeidsconflict heeft Impuls, althans Boelaars & Lambert Groep BESLOTEN VENNOOTSCHAP, geen enkele poging gedaan om het ontstane conflict op te lossen. Impuls weigerde in te gaan op voorstellen van de raadsman van [eiseres]. Nu Impuls weigert [eiseres] te ontslaan van de verplichtingen uit het concurrentie/relatiebeding vordert [eiseres] in dit geding de opheffing, dan wel beperking van het beding, stellende dat mede gelet op de aard van de functie het beding volstrekt buitensporig is.
3.2. Impuls heeft tegen de eis -zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang- het volgende aangevoerd:
Na de verhuizing van Impuls gingen de medewerkers van Impuls ook dossiers behandelen van de Boelaars & Lambert Groep BV en kreeg men toegang tot alle bestanden van Boelaars & Lambert Groep BV. Feitelijk is bewezen dat [M.R.] een concurrerende onderneming had opgezet en Impuls daarmee oneerlijke concurrentie heeft aangedaan. Gelet op de ontwikkelingen heeft Impuls zich genoodzaakt gezien om alle medewerkers van Impuls uit te nodigen voor een gesprek en hen te verzoeken om de bestaande afspraken te herbevestigen. Daarbij is geen druk uitgeoefend. [J.R.] denkt ten onrechte dat hij zou worden ontslagen. Het ging om een redelijk verzoek en er was geen enkele reden om te twijfelen aan de loyaliteit van [eiseres]. Na de ziekmelding heeft Impuls er alles aan gedaan om een gesprek met [eiseres] te arrangeren, maar zij was niet bereid dit gesprek aan te gaan. Zij verschool zich achter haar raadsman. Er was geen sprake van een juridisch geschil. Impuls was niet tot doorbetaling gehouden omdat [eiseres] elk gesprek om te komen tot oplossingen uit de weg ging en zich bovendien niet beschikbaar stelde om het werk te verrichten. Zij was niet ziek en er bestaat dus geen doorbetalingsverplichting op grond van artikel 7:629 BW. Impuls heeft een groot belang bij het handhaven van het concurrentiebeding.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is een conflict ontstaan nadat Impuls aan [eiseres] en haar collega’s heeft gevraagd om een verklaring, inhoudende een aantal bedingen in de arbeidsovereenkomst te ondertekenen. Het verzoek is gedaan nadat de leidinggevende van Impuls, tevens de oom van [eiseres], [M.R.], op staande voet werd ontslagen nadat hij kennelijk concurrerende activiteiten had ontplooid. [eiseres] heeft deze verklaring niet willen ondertekenen.
4.2. Impuls doet het voorkomen dat slechts sprake is van een “herbevestiging” van reeds bij aanvang van de arbeidsovereenkomst gemaakte afspraken. Lezing van de tekst van de nadere afspraken leert dat dat niet het geval is. Artikel 4 (oud) is anders geformuleerd dan artikel 7 (nieuw), maar vooral is opvallend dat aan [eiseres] wordt gevraagd een geheel nieuw geheimhoudingsbeding (artikel 8) te ondertekenen. Daarnaast wordt een tweetal bepalingen uit een arbeidsreglement uitdrukkelijk ter ondertekening voorgelegd. Van [eiseres] kan niet worden verlangd nieuwe, dan wel anders geformuleerde, bedingen in de arbeidsovereenkomst te ondertekenen. Het feit dat ondertekening van [eiseres] wordt verlangd nadat haar oom op staande voet is ontslagen, roept onvermijdelijk de gedachte op dat ook [eiseres], gelet op de familierelatie, niet meer volledig wordt vertrouwd. Wanneer herbevestiging van bestaande afspraken zou worden verlangd wegens een verhuizing en het behandelen van nieuwe dossiers, dan zou het voor de hand hebben gelegen deze herbevestiging te vragen voordat of direct nadat de verhuizing een feit was. De verhuizing vond plaats op 12 september 2006 en de herbevestiging werd eerst op 9 november 2006 gevraagd, nadat oom [M.R.] op 30 oktober 2006 werd ontslagen. In deze omstandigheid kan niet worden aangenomen dat de herbevestiging door de verhuizing werd ingegeven. Dat [eiseres] het verzoek tot herbevestiging in de gegeven omstandigheden als bedreigend heeft ervaren, is evident. Deze bedreiging werd voor [eiseres] bovendien versterkt door het conflict dat, al dan niet terecht, intussen was gerezen tussen Impuls en [J.R.].
4.3. [eiseres] heeft zich ziek gemeld naar aanleiding van de gang van zaken rond de herbevestiging. Impuls heeft de ziekmelding geaccepteerd. Uit het verslag van de arbo-arts blijkt dat sprake was van een situationele arbeidsongeschiktheid. In een dergelijke situatie dienen partijen met elkaar in overleg te treden om te bezien of een oplossing van het conflict tot de mogelijkheden behoort. De arbo-arts heeft dit ook aangegeven.
4.4.Impuls heeft, ondanks het advies van de arbo-arts, geen enkel initiatief genomen om tot een gesprek te komen. De correspondentie die plaatsvindt op 15 en 17 november 2006 betreft slechts de herbevestiging en niet een poging om in gesprek te komen. Het enige initiatief om tot een oplossing van het geschil te komen, is de brief van 20 november 2006 van de raadsman van [eiseres]. Impuls heeft, eveneens op 20 november 2006, afwijzend gereageerd op deze uitnodiging, stellende dat zij niet op de hoogte is van een juridisch conflict. Impuls voegt daaraan toe dat het te denken geeft dat [eiseres] een advocaat heeft ingeschakeld. Zoals reeds werd overwogen, was op dat moment wel degelijk sprake van een juridisch geschil. Impuls negeert dit en gooit zelfs olie op het vuur door een dag later nog eens aan te dringen op herbevestiging van de arbeidsvoorwaarden. Impuls heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen gesteld dat zij [eiseres] diverse malen telefonisch heeft uitgenodigd voor een gesprek. [eiseres] heeft dit betwist, maar zelfs als zij uitgenodigd zou zijn voor een gesprek, kan dit niet worden gezien als een poging om te komen tot een oplossing van het geschil, nu duidelijk is dat Impuls geen gesprek wilde voeren in aanwezigheid van de raadsman van [eiseres], terwijl het eveneens duidelijk is dat [eiseres] dit gesprek niet zonder haar raadsman wilde voeren. De kantonrechter heeft reeds geoordeeld dat van een juridisch geschil sprake was. In die omstandigheid had Impuls de wens van [eiseres] om zich door haar raadsman bij te laten staan moeten respecteren en derhalve moet worden vastgesteld dat Impuls niet, althans onvoldoende, heeft gepoogd om te komen tot een oplossing van het geschil. De opvatting van Impuls, als zou [eiseres] het oplossen van het conflict uit de weg zijn gegaan, wordt als onjuist afgewezen.
4.5. Ook blijkt uit niets dat Impuls andere pogingen heeft gedaan om te komen tot een verheldering van de inmiddels ontstane situatie, bijvoorbeeld door [eiseres] te verzoeken de werkzaamheden te hervatten. In plaats daarvan stelt Impuls zich op 7 december 2006 ineens op het standpunt dat [eiseres] ongeoorloofd afwezig is. De kantonrechter oordeelt dat Impuls dit ten onrechte stelt, nu de arbo-arts heeft geschreven dat [eiseres] haar werkzaamheden in principe kan hervatten indien een oplossing is gevonden voor de huidige zeer gecompliceerde situatie. Ook op 7 december 2007 was door Impuls nog geen poging gedaan om tot die oplossing te komen, zodat Impuls zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van een ongeoorloofde afwezigheid. [eiseres] was (situationeel) arbeidsongeschikt en zij is dat gebleven totdat de arbeidsovereenkomst tot een einde kwam. Een en ander wordt bevestigd in het deskundigenoordeel ex artikel 7:629a BW dat op 1 mei 2007 door het UWV is verzonden. De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van Impuls, als zou [eiseres] niet hebben meegewerkt aan re-integratie. Deze stelling is slechts gebaseerd op het deskundigenoordeel van het UWV d.d. 14 februari 2007, waarin wordt aangegeven dat [eiseres] na 16 november 2006 naar haar werkgever niets meer heeft ondernomen. De kantonrechter stelt vast dat deze informatie onjuist is, nu [eiseres], via haar raadsman, op 20 november 2006 verzocht heeft een gesprek te voeren. Nu de stelling van Impuls verder niet wordt onderbouwd, zal de kantonrechter deze stelling passeren.
4.6. Uit het hiervoor overwogene volgt dat Impuls ook na 7 december 2006 gehouden is tot doorbetaling van de overeengekomen beloning op grond van het in artikel 7:629 BW bepaalde. Niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] zich arbeidsgeschikt heeft gemeld voordat de arbeidsovereenkomst, met ingang van 22 maart 2007, werd beëindigd. Dat de kantonrechter op 8 maart 2007 in kort geding de loonvordering van [eiseres] heeft afgewezen, is niet van belang nu de kantonrechter in een bodemprocedure niet gebonden is aan het voorlopige oordeel van de kantonrechter in kort geding.
4.7. De verschuldigdheid van de diverse gevorderde beloningscomponenten wordt hierna beoordeeld
4.7.1. De hoogte van het gevorderde achterstallig salaris en de vakantietoeslag wordt niet betwist en deze bedragen worden toegewezen tot een bedrag van € 10.694,95 bruto.
4.7.2. Uit artikel 3 van de arbeidsovereenkomst blijkt dat aan de werkneemster jaarlijks in de maand december een dertiende maand wordt uitgekeerd. Tevens is in dit artikel bepaald dat een pro rata uitkering plaatsvindt wanneer de arbeidsovereenkomst korter heeft geduurd dan een jaar. De betaling van een dertiende maand is een onderdeel van de reguliere beloning, nu niet is gesteld of gebleken dat de betaling van de dertiende maand afhankelijk is van de prestaties van [eiseres] of het resultaat van de onderneming. Uit het bepaalde in de arbeidsovereenkomst blijkt op geen enkele wijze dat de dertiende maand alleen betaalbaar wordt gesteld als de werkgever in de maand december nog in dienst is. Nu Impuls de hoogte van het gevorderde bedrag niet heeft weersproken, wordt een bedrag van € 3.683,01 toegewezen.
4.7.3. Waar het de gevorderde vakantiedagen betreft, heeft het volgende te gelden. Op grond van het bepaalde in artikel 7:635 lid 4 BW bouwt de werknemer vakantie op gedurende de eerste zes maanden van de ziekte. Nu [eiseres] minder dan zes maanden ziek is geweest, heeft zij tot het einde van de arbeidsovereenkomst vakantiedagen opgebouwd. Op grond van het dwingendrechtelijk bepaalde in artikel 7:642 BW is Impuls niet gerechtigd het meenemen van vakantiedagen naar een volgend jaar te beperken. Uit de vakantiekaart blijkt dat [eiseres] aanspraak heeft verkregen op 64 uur ATV. Deze uren kunnen niet worden aangemerkt als vakantie-uren in de zin van artikel 7:634 BW. Het bepaalde in afdeling 3 van boek 7 titel 10 BW is dan ook niet op deze ATV-uren van toepassing. Dit betekent dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op uitbetaling van niet genoten ATV-uren. Uit de door [eiseres] overgelegde vakantiekaart 2006, waarvan de juistheid niet werd weersproken, blijkt dat [eiseres] bij aanvang van het jaar recht had op 30 vakantiedagen (240 uur). Op 26 mei 2006 werd 8 uur ATV opgenomen en derhalve geen vakantie. De opname van 24 uur vakantie in december 2006 kan niet als zodanig worden gehonoreerd, omdat [eiseres] op dat moment als ziek moet worden beschouwd en derhalve geen vakantiedagen kon opnemen. Resumerend kan [eiseres] aanspraak maken op 30 dagen (240 uur) vakantie in 2006 en heeft zij daarvan 158 uur opgenomen, rekening houdend met 8 uren die als ATV moeten worden aangemerkt en derhalve niet als vakantie kunnen worden beschouwd. Er resteren derhalve 82 uren vakantie die niet zijn genoten. Over het jaar 2007 kan [eiseres] aanspraak maken op 45 uur opgebouwde en niet-genoten vakantie, zodat in totaal 127 uren toewijsbaar zijn.
4.7.4. De waarde van een vakantiedag is gelijk aan het overeengekomen loon, inclusief eventuele emolumenten, per dag. Het uurloon in 2006 beliep € 20,11 (€ 3.000,83 x 1,08 + € 250,07 = € 3.490,97 : 21,7 = € 160,87 : 8). Dat het salaris in 2007 met € 100,-- werd verhoogd is door Impuls niet weersproken, zodat in 2007 van een uurloon van € 20,78 wordt uitgegaan. Dit leidt tot toewijzing van 82 x € 20,11 = € 1.649,02 bruto over 2006 en van 45 x € 20,78 = € 935,10 bruto over 2007.
4.7.5. Door Impuls is erkend dat een bedrag van € 812,62 door de zorgverzekeraar is gecrediteerd, nadat Impuls aanvankelijk de volledige premie heeft voldaan. Impuls weerspreekt niet dat dit bedrag aan [eiseres] toekomt. Desondanks is zij niet tot betaling overgegaan stellende dat diverse andere bedragen door haar ten behoeve van [eiseres] voldaan werden in het kader van een rekening-courantverhouding. Impuls maakt in dit geding evenwel geen aanspraak op deze bedragen. Kennelijk bedoelt zij deze bedragen te verrekenen met het [eiseres] toekomende bedrag. Impuls heeft niets gesteld over de grondslag van de door haar ten behoeve van [eiseres] verrichte betalingen, zodat de kantonrechter in dit geschil niet in staat is te beoordelen of Impuls met recht deze betalingen heeft verricht. Partijen dienen de rekening-courantverhouding af te wikkelen. Dit neemt niet weg dat, gelet op de erkende verschuldigdheid, het bedrag van € 812,62 toewijsbaar is. Het meer gevorderde wordt afgewezen bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing.
4.7.6. In beginsel worden de kosten van een deskundigenoordeel niet aan werknemer of werkgever in rekening gebracht. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij wel kosten berekend heeft gekregen. Dit deel van de vordering wordt daarmee wegens het ontbreken van een voldoende grondslag afgewezen.
4.8. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval reden om de wettelijke verhoging te matigen tot 10% van de toewijsbare vorderingen.
4.9. De wettelijke rente wordt toegewezen overeenkomstig het gevorderde en vanaf de in de dagvaarding genoemde tijdstippen. Er is geen reden of mogelijkheid om de wettelijke rente te matigen.
4.10. De buitengerechtelijke kosten worden toegewezen tot een bedrag van € 892,50 inclusief BTW. Dit tarief overschrijdt de gebruikelijke tarieven niet.
4.11. Voor toewijzing van de gevorderde bruto/netto specificatie op straffe van een dwangsom is geen reden. Het verstrekken van een dergelijke specificatie is op grond van het bepaalde in artikel 7: 626 BW een verplichting van Impuls. Op dit moment is niet gebleken dat Impuls zich niet aan deze wettelijke verplichting zal houden. Een mogelijk niet tijdig verstrekken van een specificatie in het verleden, hetgeen overigens niet vaststaat, kan geen reden vormen om Impuls op voorhand te veroordelen tot de afgifte van een dergelijke specificatie.
4.12. Het in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding beperkt [eiseres] erin zaken te doen, dan wel betrokken te zijn bij relaties van de Boelaars-groep waartoe Impuls behoort, gedurende 5 jaren na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Impuls heeft er een evident belang bij dat voormalige werknemers haar relaties niet zullen benaderen. Dat dit beding zich uitstrekt tot de gehele groep is gerechtvaardigd, nu bepaald niet kan worden uitgesloten dat ook de werknemers van Impuls toegang hebben tot de bestanden van de Boelaars-groep. [eiseres] heeft er een groot belang bij om zo min mogelijk te worden beperkt in haar mogelijkheden om elders werkzaam te zijn. De Boelaars-groep is een assurantietussenpersoon zoals er talloze zijn in Rotterdam. Het concurrentiebeding beperkt [eiseres] daarom niet in haar mogelijkheden om in dezelfde branche werkzaam te zijn. Voor een beperking van de omvang van het beding is dan ook geen reden, de belangen van partijen in aanmerking nemend. Wel is er reden om de tijdsduur van het beding te beperken. In het algemeen heeft te gelden dat de werknemer niet onnodig lang beperkt behoort te worden in zijn mogelijkheden om werkzaam te zijn. Gelet op de wederzijdse belangen moet een beding gedurende twee jaren de belangen van Impuls voldoende beschermen. Op deze wijze wordt naar behoren rekening gehouden met de belangen van [eiseres]. De kantonrechter beperkt het concurrentiebeding in de tijd tot twee jaar, zodat het beding zal eindigen met ingang van 22 maart 2009. Voor analoge toepassing van het bepaalde in artikel 7:653 lid 3 BW in verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een C-factor 1,25 ziet de kantonrechter geen aanleiding.
4.13. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt Impuls belast met de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De kantonrechter:
beperkt de geldigheid van het in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding in tijd tot een duur van twee jaren, zodat de geldigheid van het beding eindigt met ingang van 22 maart 2009;
veroordeelt Impuls om aan [eiseres] te voldoen:
a) het salaris vanaf 16 december 2006 tot en met 22 maart 2007, zijnde een bedrag van € 9.902,74 bruto;
b) de vakantietoeslag van € 792,21 bruto;
c) de dertiende maand over 2006 en 2007 ad € 3.683,01 bruto;
d) een bedrag van € 2.584,12 voor niet-genoten vakantiedagen;
e) de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ter hoogte van 10% over de sub a) tot en met d) toegewezen bedragen;
f) een bedrag van € 812,62 netto ter zake van verzekeringspremie zorgverzekering;
g) de wettelijke rente over de sub a tot en met f toegewezen bedragen vanaf de in punt 24 van de dagvaarding genoemde data;
h) een bedrag van € 892,50 wegens buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt Impuls in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 283,31 aan verschotten en € 750,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.