RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 275994 / HA ZA 07-61
Uitspraak: 20 februari 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUDGET PLAN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Almere,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J. Kneppelhout,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. N.M.G. Brouwers.
Partijen worden hierna aangeduid als "BPN" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding in vrijwaring d.d. 29 december 2006 en de door BPN overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in vrijwaring tevens conclusie van eis in
reconventie, met productie;
- akte tot wijziging van eis aan de zijde van BPN, met producties;
- conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in
reconventie, met producties;
- conclusie in het incident houdende bezwaar tegen de eiswijziging, tevens conclusie van dupliek in conventie en conclusie van repliek in reconventie tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis in reconventie;
- antwoordakte met producties in conventie tevens conclusie van dupliek in reconventie, met producties;
- nadere akte in conventie en in reconventie aan de zijde van [gedaagde].
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [gedaagde] is op 1 juni 2005 bij BPN in dienst getreden als hypotheekadviseur.
2.2 [gedaagde] heeft mevrouw [X], wonende te Ridderkerk (hierna: [X]), omstreeks september 2005 geadviseerd over het verstrekken van een hypotheek en over het beleggen van de overwaarde in haar woonhuis. In verband met dat laatste heeft [gedaagde] gewezen op een beleggingsproduct met garantiebedragen van Capital Financial Management.
2.3 Capital Financial Management is een door [gedaagde] gedreven onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Tot 12 oktober 2005 stond de onderneming als zodanig geregistreerd in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.4 Op 22 september 2005 is door [X] via een notaris een bedrag van € 25.000,= overgemaakt op girorekening 4755286 ten name van Capital Financial Management te Rotterdam.
2.5 Op enig moment heeft [X] [gedaagde] om een tussentijdse opname van € 5.000,= verzocht. Naar aanleiding daarvan is in januari 2006 van voornoemde rekening ten name van Capital Financial Management in totaal € 5.495,= aan [X] overgemaakt. Vervolgens heeft [X] in februari 2006 het restant van de inleg opgevraagd.
2.6 [X] heeft op 15 mei 2006 aangifte gedaan van verduistering bij de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Het proces-verbaal van aangifte bevat – voor zover hier van belang – de volgende passages:
“In Januari 2006 kreeg ik in drie keer 5495,00 euro op mijn rekening gestort.
In die periode heb ik ook aan Franklin gevraagd om het gehele bedrag terug te storten.
Bij ieder telefoongesprek zei Franklin dat het geld onderweg was en dat hij ook niet begreep waar het geld bleef.”
2.7 Op 18 mei 2006 is [gedaagde] op staande voet ontslagen door BPN.
2.8 Bij exploot van 25 oktober 2006 heeft [X] BPN gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd betaling van € 19.505,= met rente en kosten ter zake een door [gedaagde] jegens haar gepleegde onrechtmatige daad waarvoor zij BPN op de voet van 6:170 lid 1 BW aansprak.
2.9 Bij cessieakte van maart 2007 heeft [X] een vordering aan BPN overgedragen. De akte bevat – voor zover hier van belang – de volgende passages:
“(…) IN AANMERKING NEMENDE
I. dat Budget Plan Nederland van mening is dat [X] een vordering heeft op F.S. [gedaagde] te Rotterdam van € 19.505 ter zake van door haar ten gevolge van een jegens haar door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad geleden schade;
(…)
KOMEN ALS VOLGT OVEREEN:
1. [X] draagt bij deze haar in de considerans omschreven vordering op [gedaagde], voor zover deze bestaat, over aan Budget Plan Nederland (…)”
2.10 De door [X] tegen BPN geëntameerde procedure is op verzoek van beide partijen op 18 april 2007 geroyeerd.
2.11 Bij brief van 16 mei 2007 heeft BPN aan [gedaagde] mededeling gedaan van de cessie.
3 De vordering in conventie
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan BPN van een bedrag van € 24.252,91 met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft BPN aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Omdat [X] haar vordering op [gedaagde] bij akte van cessie heeft overgedragen aan BPN, is BPN thans rechthebbende tot onderhavige vordering.
3.2 [gedaagde] h.o.d.n. Capital Financial Management heeft een overeenkomst gesloten met [X]. Van deze overeenkomst heeft [X] een schriftelijk exemplaar ontvangen. De overeenkomst is niet ondertekend door partijen. Op grond van deze overeenkomst had [X]
“(…) altijd het recht om tussentijds opnames te doen van het ingelegde vermogen, met een maximum van € 5.000,00 per opname (…)”
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [X] onder de overeenkomst door de afspraak over tussentijdse opnames niet, althans niet stipt, na te komen. [X] heeft [gedaagde] daarom verzocht het restant van de inleg aan haar terug te betalen. [X] heeft daarop een brief van Capital Financial Group ontvangen gedateerd 23 februari 2006 met daarin de volgende passage:
“(…)
Tot uw verzoek kunnen wij overgaan indien u middels ondertekening van deze brief aangeeft, Capital Financial management te vrijwaren van de heffing van de fiscus (…)”
Bij brief van 21 april 2006 van Capital Investment Group wordt [X] als volgt nader geïnformeerd over de afwikkeling van het verzoek tot terugbetaling van het restant van de inleg:
“(…)
Wij hebben via uw tussenpersoon, de heer Franklin [gedaagde], het verzoek ontvangen het resterend participatiebedrag ad € 25.000,000 incl. de tot op heden opgebouwde rendement rechtstreeks aan U over te maken.
(…)
De verkoop van het totale participatie pakket hebben wij in gang gezet.
De gemiddelde tijd hiervoor is 2 a 3 weken voordat alle participatie zijn verkocht en onze administratie is afgewikkeld.
Op de afrekening die wordt toegezonden zal dan ook bekend zijn wat de totale rendement is geweest en zullen wij op uw rekening overmaken.
(…) ”
De brieven zijn afkomstig van [gedaagde] ook al staan bovenaan de brieven namen als Capital Investment Group en Capital Financial Group.
De overeenkomst tussen [X] en [gedaagde] bevat de volgende bepaling over het te genereren rendement:
“De investeerder dan wel de participant investeert een bedrag van € 25.000,00. Over deze inleg wordt een maandelijks rendement vergoed van 0,85% (…)”
Het rendement, berekend op € 3.589,91 per 23 mei 2007, noch het restant van de inleg ad € 19.505,= zijn ondanks de toezegging van [gedaagde] betaald aan [X]. BNP vordert thans betaling daarvan.
3.3 Voorts vordert BPN wettelijke rente over het bedrag van € 19.505,= vanaf 23 mei 2007 alsmede over het bedrag van € 165,80 per maand, steeds te rekenen vanaf de eerste dag van de maand, ingaande vanaf 1 juni 2007.
3.4 Tenslotte vordert BPN betaling van € 1.158,= ter zake buitengerechtelijke kosten.
4 Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van BPN in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 [gedaagde] maakt bezwaar tegen de gewijzigde eis. De eiswijziging is in strijd met de eisen van een goede procesorde. [gedaagde] wordt in zijn verdediging geschaad, nu hij maar een schriftelijke ronde heeft om zich te verweren. Ook wordt de procedure onnodig vertraagd.
4.2 De vordering van [X] is niet rechtsgeldig gecedeerd aan BPN.
Voorts blijkt uit de cessieakte dat de overgedragen vordering ziet op een door [gedaagde] jegens [X] gepleegde onrechtmatige daad, terwijl in deze procedure schade wegens wanprestatie wordt gevorderd.
4.3 [X] heeft geen vordering op [gedaagde]. Dit blijkt uit de eigen stellingen van [X] in de dagvaarding van de (oorspronkelijke) hoofdzaak, waarin [X] de werkgeefster van [gedaagde], i.c. BPN, heeft gedagvaard.
[gedaagde] betwist de schade van [X] en BNP.
[gedaagde] heeft [X] bij wijze van vriendendienst geadviseerd. [gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld.
Er is geen overeenkomst tussen [gedaagde] en [X] tot stand gekomen. Van wanprestatie van de zijde van [gedaagde] kan daarom geen sprake zijn.
Subsidiair stelt [gedaagde] dat het rendement van 0,85% niet meer te vorderen is vanaf het moment dat het saldo is opgevraagd.
4.4 BPN heeft geen buitengerechtelijke werkzaamheden verricht die voor vergoeding in aanmerking komen.
4.5 Voor zover [gedaagde] al enig bedrag aan BPN verschuldigd zou zijn, doet hij een beroep op verrekening met het in reconventie door hem gevorderde.
5 De vordering in reconventie
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad BPN te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 11.352,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW), met rente, en € 5.268,68 bruto, met rente, alsmede tot het verstrekken van een bruto/netto specificatie van de toe te kennen bedragen, zulks op straffe van een dwangsom, kosten rechtens.
Aan deze vordering heeft [gedaagde] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
5.1 [gedaagde] vordert betaling van € 11.352,44 bruto bij wijze van eindafrekening voor loon over de periode 1 tot en met 18 mei 2006, vakantietoeslag, provisie en vergoeding voor niet genoten vakantiedagen.
5.2 Bovendien vordert [gedaagde] over het bedrag van € 11.352,44 bruto de wettelijke verhoging van 50% op de voet van artikel 7:625 BW. [gedaagde] voert daartoe aan dat BPN onwillig is het bedrag ter zake de eindafrekening aan [gedaagde] te betalen. Het gaat bovendien om loon c.a. dat verschuldigd is over de periode vóór het einde van de arbeidsovereenkomst.
5.3 [gedaagde] vordert verder nog betaling van BPN van € 5.268,68 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 mei 2006, als gefixeerde schadevergoeding ingevolge de artikelen 7:677 lid 1 juncto 7:680 BW. Er was immers geen dringende reden voor het ontslag op staande voet. [gedaagde] betwist dat het onder de arbeidsovereenkomst niet toegestaan zou zijn om vrienden en kennissen, zoals [X], privé te adviseren. Er is in dit verband geen sprake van opzet of schuld aan de zijde van [gedaagde]. BPN is dientengevolge schadeplichtig.
5.4 Tenslotte vordert [gedaagde] de verstrekking van een bruto/netto specificatie van de eindafrekening. Nu BPN deze ruim een jaar na 18 mei 2006 nog niet heeft verstrekt, is het vorderen van een dwangsom gerechtvaardigd.
6 Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot gedeeltelijk afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde] in de kosten van het geding.
Naast hetgeen BPN in conventie heeft betoogd, heeft BPN daartoe het volgende aangevoerd:
6.1 De zaak dient te worden verwezen naar de kantonrechter, nu er geen sprake is van samenhang tussen de vorderingen die zich verzet tegen afzonderlijke behandeling.
6.2 De vordering van [gedaagde] ter zake de eindafrekening ad € 11.352,44 bruto wordt door BPN erkend.
6.3 BPN betwist de wettelijke verhoging over € 11.352,44 bruto aan [gedaagde] verschuldigd te zijn. Wegens het ontslag op staande voet achtte BNP zich niet gehouden nog enig loon aan [gedaagde] te betalen. De wettelijke verhoging dient derhalve te worden gematigd tot nihil.
6.4 Er is geen gegronde vrees dat BPN de bruto/netto-specificatie niet aan [gedaagde] zal verstrekken, zodat de gevorderde dwangsom dient te worden afgewezen. Voorts stelt BPN niet gehouden te zijn tot het verstrekken van een schriftelijke opgave als bedoeld in artikel 7:626 lid 1 BW, omdat als gevolg van verrekening geen loon wordt voldaan.
6.5 [gedaagde] heeft door opzet of schuld aan BPN een dringende reden gegeven de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Zo heeft hij een klant van BPN, [X], € 25.000,= aan hem h.o.d.n. Capital Financial Management laten overmaken, teneinde dit bedrag te beleggen in een “soort van pensioenfonds”. Ondanks de toezegging van [gedaagde] dat (het restant van) de inleg alsmede het rendement aan [X] zal worden uitbetaald, is dat niet gebeurd. Aldus is [gedaagde] jegens BPN schadeplichtig op de voet van artikel 7:677 lid 3 BW. BPN vordert de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:680 BW. Nu de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging tot 1 juli 2006 voort had geduurd, beloopt deze vordering een bedrag van € 5.268,68 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 mei 2006. BPN wenst dit bedrag te verrekenen met het aan [gedaagde] verschuldigde ter zake de eindafrekening.
6.6 Tenslotte wenst BPN het in reconventie aan [gedaagde] verschuldigde te verrekenen met haar vordering in conventie.
7 De beoordeling
in conventie en in reconventie
7.1 [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zowel de oorspronkelijke vordering in vrijwaring als zijn vordering in reconventie gerelateerd zijn aan een arbeidsovereenkomst en de zaken dientengevolge verwezen hadden dienen te worden naar de kantonrechter op de voet van artikel 210 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat kan alsnog gebeuren. [gedaagde] heeft bezwaar tegen het verwijzen van slechts de zaak in reconventie naar de sector kanton, nu dat geen enkel redelijk processueel doel dient.
BNP daarentegen bepleit verwijzing van de zaak in reconventie naar de kantonrechter, opdat de zaak wordt behandeld en beslist door de door de wetgever aangewezen rechter. Er is geen samenhang tussen de vorderingen in conventie resp. reconventie, nu de vordering in reconventie voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst en de beëindiging ervan, terwijl de vordering in conventie daarmee niets van doen heeft.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De vordering in reconventie betreft een arbeidsrechtelijk geschil, terwijl de vordering in conventie een waardevordering hoger dan € 5.000,= is en om die reden tot het takenpakket van de sector civiel van de rechtbank behoort. Ingevolge artikel 94 leden 3 en 2 juncto artikel 93 sub c Rv dienen dergelijke zaken behandeld en beslist te worden door de kantonrechter, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Die samenhang is naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig, nu in conventie een vordering uit hoofde van wanprestatie/onrechtmatige daad aan de orde is, terwijl in reconventie achterstallig salaris wordt gevorderd. Er is daarom geen bezwaar tegen afzonderlijk behandeling van de vorderingen. De zaak in reconventie zal dientengevolge naar de kantonrechter worden verwezen.
in conventie voorts
7.2 Ingevolge artikel 130 lid 1 Rv geldt als uitgangspunt dat BPN bevoegd is haar eis en de gronden daarvan te wijzigen zolang nog geen eindvonnis is gewezen, tenzij sprake is van strijd met de goede procesorde. Bij de beoordeling van de vraag of de eiswijziging van BPN strijdig is met de goede procesorde, kan het volgende in aanmerking worden genomen.
Het gaat hier niet om een feitelijk en juridisch omvangrijke en complexe procedure. Bovendien geldt dat ook na eiswijziging hetzelfde feitencomplex aan de orde is. Voorts heeft [gedaagde] zowel bij conclusie als bij akte inhoudelijk kunnen reageren op de gewijzigde eis, hetgeen ook is gebeurd. Daardoor is geen sprake van onredelijke bemoeilijking van de verdediging voor [gedaagde] dan wel van onredelijke vertraging van het geding. De rechtbank is daarom van oordeel dat hetgeen door [gedaagde] tegen de eiswijziging is aangevoerd onvoldoende is om deze ontoelaatbaar te achten wegens strijd met de goede procesorde.
7.3 Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat BPN niet de rechthebbende tot de onderhavige vordering is, omdat deze niet (rechtsgeldig) door [X] aan BPN is overgedragen.
Op de voet van artikel 3:94 BW zijn voor de cessie van vorderingen een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan de debiteur noodzakelijk. Volgens artikel 3:84 lid 2 BW dient het over te dragen goed bij de titel met voldoende bepaaldheid te zijn omschreven. Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld om welke vordering(en) het gaat. Voor de bepaling van de inhoud van een akte van cessie is aldus niet slechts van belang wat uit de desbetreffende akte zelf blijkt. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Met de cessieakte van maart 2007 heeft [X] aan BPN overgedragen haar vordering op [gedaagde] ter zake schade als gevolg van een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens [X]. De omvang van de vordering is in de cessieakte bepaald op € 19.505,=. De cessie is bij brief van 16 mei 2007 van BPN aan [gedaagde] medegedeeld. In zoverre is voornoemde vordering van [X] rechtsgeldig aan BPN overgedragen.
Tussen partijen is dan nog in geschil of [X] en BPN met de cessieakte beoogd hebben de vordering [X] op [gedaagde], zoals door BPN in deze procedure blijkens alinea 3 van de akte tot wijziging van eis gebaseerd op “de onrechtmatige daad/wanprestatie die [gedaagde] heeft gepleegd jegens [X]” en in die akte nader onderbouwd, over te dragen aan BPN. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Zowel uit de tekst van de cessieakte zelf als uit het feit dat de cessie heeft geleid tot royement van de oorspronkelijke procedure in de hoofdzaak tussen [X] en BPN, leidt de rechtbank af dat [X] en BPN bedoeld hebben de door [X] in de hoofdprocedure gevorderde schadevergoeding onderwerp te laten zijn van de cessie; de rechtbank acht in dat verband minder relevant dat in de cessieakte een (juiste) grondslag voor de vordering wordt genoemd. BPN is daarom als rechthebbende aan te merken van de in deze procedure aan de orde zijnde vordering(en).
7.4 Tussen partijen is voorts in geschil of tussen [gedaagde] en [X] een overeenkomst tot stand is gekomen. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Nadat [X] advies had gekregen van [gedaagde] over het beleggen van de overwaarde in haar woonhuis ad € 25.000,= bij Capital Financial Management, heeft [X] € 25.000,= overgemaakt op een rekening van [gedaagde] ten name van Capital Financial Management. De rechtbank leidt daaruit af dat in die advisering kennelijk een aanbod van [gedaagde] besloten lag, welk aanbod op enig moment door [X] is aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door de betaling van € 25.000,= tussen [gedaagde] en [X] enigerlei overeenkomst tot stand is gekomen, althans dat door de betaling van voornoemd bedrag van de zijde van [X] uitvoering is gegeven aan een eerder tussen [gedaagde] en [X] tot stand gekomen overeenkomst.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [X] in februari 2006 het restant van de inleg heeft opgevraagd. De ontvangst van dat verzoek is aan van Gemerden bevestigd bij brieven van 23 februari 2006 en 21 april 2006. [gedaagde] heeft niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze brieven van hem afkomstig zijn. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Hoewel bovenaan de brieven namen staan als Capital Financial Group of Capital Investment Group, staat onderaan elke brief staat in kleine letters de naam “Capital Financial Management” vermeld, de handelsnaam van de eenmanszaak van [gedaagde]. Daar komt bij dat de brief van 23 februari 2006 inhoudelijk ziet op het verkrijgen van een vrijwaring ten behoeve Capital Financial Management, zijnde [gedaagde]. De naam “[Y]” staat weliswaar als afzender op de brieven vermeld, maar de brieven zijn niet ondertekend. Voorts erkent [gedaagde] met zoveel woorden dat hij met [Y] heeft samengewerkt (alinea 13 conclusie van dupliek in conventie). Tenslotte heeft [gedaagde] niet betwist dat hij [X] telefonisch desgevraagd liet weten “dat het geld onderweg was”. Op grond van het voorgaande is dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat de brieven van [gedaagde] afkomstig zijn althans namens hem zijn verzonden.
BNP vordert thans van [gedaagde] betaling van het restant van de inleg ad € 19.505,=. Vast staat dat [X] € 25.000,= aan [gedaagde] heeft betaald en dat [gedaagde] in januari 2006 in totaal een bedrag van € 5.495,= aan [X] heeft terugbetaald, zodat een bedrag van € 19.505,= terzake de inleg resteert. Bij brief van 21 april 2006 heeft [gedaagde] aan [X] (ook) bevestigd dat inmiddels gevolg kon worden gegeven aan haar verzoek het restant van de inleg van € 25.000,= alsmede het tot dan toe opgebouwde rendement aan haar te betalen, nu de ondertekende vrijwaring was ontvangen. Gelet op deze toezegging van [gedaagde] aan [X] is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] aldus gehouden is het bedrag van € 19.505,= aan BNP te betalen.
BNP vordert ook betaling van [gedaagde] ter zake het overeengekomen rendement van 0,85% per maand over de inleg in de periode van 22 september 2005 tot 23 mei 2007. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat het rendement van 0,85% niet meer te vorderen is vanaf het moment dat het saldo is opgevraagd. Dit is door BPN niet betwist. Vast staat dat [X] het restant van de inleg in februari 2006 heeft opgevraagd. Omdat een precieze dag niet door partijen is genoemd, neemt de rechtbank uit praktische overwegingen de datum van 23 februari 2006 als uitgangspunt, zijnde de datum van de brief waarbij [gedaagde] de ontvangst van het verzoek tot terugbetaling van het restant van de inleg aan [X] bevestigde. Dit betekent dat de vordering ter zake het rendement over de periode 22 september 2005 tot 23 februari 2006 voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank komt tot de volgende berekening van het rendement van 0,85% per maand over de inleg, met inachtneming van het door BNP gehanteerde uitgangspunt dat de ontvangst van in totaal € 5.495,= wordt toegerekend aan de datum van 10 januari 2006:
Rente van 22/09/2005 tot 10/01/2006 over € 25.000,= 110/365 jaar € 768,50
Rente van 10/01/2006 tot 23/02/2006 over € 19.505,= 44/365 jaar € 239,83 +
Totaal € 1008,33
7.5 Gelet op de ingebrekestelling van 16 mei 2007 is [gedaagde] met ingang van 21 mei 2007 jegens BPN in verzuim. De wettelijke rente wordt gevorderd vanaf 23 mei 2007 en zal derhalve vanaf die datum kunnen worden toegewezen.
7.6 De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
7.7 De vorderingen van BPN, zoals hiervoor overwogen, zijn in beginsel toewijsbaar. Deze vorderingen hoeft [gedaagde] (nog) niet (geheel) te voldoen, als komt vast te staan dat [gedaagde] recht heeft op betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag, provisie en vergoeding voor niet genoten vakantiedagen alsmede een gefixeerde schadevergoeding vanwege het ontslag op staande voet. Derhalve dienen deze vorderingen thans te worden beoordeeld.
7.8 De vordering van [gedaagde] ten belope van € 11.352,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2006, ter zake loon over de periode 1 tot en met 18 mei 2006, vakantietoeslag, provisie en vergoeding voor niet genoten vakantiedagen staat als onbetwist vast en komt voor verrekening in aanmerking.
7.9 De vordering van [gedaagde] betreffende de gefixeerde schadevergoeding vanwege het ontslag op staande voet wordt door BPN gemotiveerd betwist.
De rechter kan een vordering ondanks een beroep van gedaagde op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Niet alleen zal de vordering van [gedaagde], zoals hiervoor overwogen, vanwege haar aard door de kantonrechter worden behandeld, maar ook heeft BPN op haar beurt ten aanzien van deze vordering een beroep op verrekening gedaan. Daarmee is weliswaar aan de vereisten van verrekening uit artikel 6:127 lid 2 BW voldaan, maar tegelijkertijd is de vordering van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Deze vordering komt dan ook niet voor verrekening in aanmerking.
7.10 De rechtbank zal de vorderingen van BPN, zoals hiervoor overwogen, toewijzen, waarbij verrekend zal worden de vordering van [gedaagde], voor zover niet betwist. [gedaagde] zal als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
7 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan BPN te betalen het bedrag van € 20.513,33 (zegge: twintigduizend vijfhonderd dertien euro en drieëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 mei 2007 tot aan de dag der voldoening, waarop bij wijze van verrekening in mindering dient te worden gebracht het bedrag van € 11.352,44 (zegge: elfduizend driehonderd tweeënvijftig euro en vierenveertig eurocent) bruto, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 mei 2006 tot aan de dag der verrekening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van BPN bepaald op € 215,= aan vast recht, op € 78,32 aan overige verschotten en op € 1.130,= aan salaris voor de procureur;
in reconventie
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rol van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Rotterdam, van dinsdag 18 maart 2008 te 10.00 uur, Wilhelminaplein 100/125, Postbus 50950, 3007 BL te Rotterdam, waar partijen in persoon of bij gemachtigde dienen te verschijnen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels.
Uitgesproken in het openbaar.
1954/1729