vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 393050 / HA ZA 11-2227
Vonnis in verzet van 22 februari 2012
in de zaak van
naamloze vennootschap
CARDIF SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Oosterhout,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat in de oorspronkelijke procedure mr. V. Kortenbach,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. R. Küçükünal.
Partijen zullen hierna Cardif en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door deze rechtbank op 6 juli 2011 tussen Cardif en [gedaagde] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer 379973 / HA ZA 11-1343
- de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord), met producties.
Vervolgens heeft de rolrechter de zaak aangehouden met het oog op de betaling door [gedaagde] van het griffierecht.
De overwegingen
Op grond van artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
Gaat het om een verzetprocedure, dan geldt op grond van artikel 147 Rv het volgende. Was het verstek tegen de oorspronkelijke gedaagde verleend wegens het niet tijdig voldoen van het door hem verschuldigde griffierecht, dan dient hij ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht is voldaan op de eerste roldatum van het verzet (lid 2). Was het verstek tegen de oorspronkelijk gedaagde verleend wegens het niet verschijnen in het geding, dan houdt de rechter de zaak aan zolang de gedaagde het verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 3 Wgbz nog loopt (lid 3).
De rechtbank heeft geconstateerd dat tegen [gedaagde] in de oorspronkelijke procedure verstek was verleend omdat zij niet in het geding was verschenen. Op grond van het bepaalde in artikel 147 lid 3 Rv diende zij er dus voor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerste datum van het verzet op de rekening van de rechtbank was bijgeschreven.
Deze zaak diende in verzet voor het eerst op 28 december 2011. Dat betekent dat het griffierecht uiterlijk op 25 januari 2012 moest zijn betaald. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht pas op 9 februari 2012 is ontvangen. Dat is dus te laat.
Op grond van artikel 147 lid 3 Rv bekrachtigt de rechter het verstekvonnis als niet alsnog tijdig het griffierecht is voldaan.
Op grond van artikel 147 lid 4 jo. 127 lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.7. Hoewel uit het roljournaal voor mr. Küçükünal duidelijk is kunnen worden dat de
zaak in beraad is voor een beslissing inzake de betaling van het griffierecht, heeft de rechtbank van [gedaagde] geen verzoek ontvangen tot toepassing van de in 2.6 bedoelde hardheidsclausule. Nu de in 2.5 bedoelde consequentie ertoe zou leiden dat het verstekvonnis kracht van gewijsde zou verkrijgen, ziet de rechtbank aanleiding [gedaagde] gelegenheid te geven zich desgewenst uit te laten over de niet tijdige betaling van het griffierecht en/of alsnog een gemotiveerd verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule te doen. Zij kan daartoe een beknopte akte nemen. Cardif zal desgewenst op de volgende rol een antwoordakte mogen nemen. Uitstel zal hiervoor in beginsel niet worden verleend.
2.8. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 februari 2012 voor het nemen
van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 2.7;
3.2. verstaat dat indien [gedaagde] op voornoemde rol een akte neemt, de zaak
vervolgens zal worden verwezen naar de rol van 7 maart 2012 voor het nemen van een antwoordakte door Cardif;
3.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.
1980/1729