Hoewel niet is uitgesloten dat de bestuurders in casu onrechtmatig hebben gehandeld door naar een turbo-liquidatie van Afrimex toe te werken, is de vordering van [eiseres] niet toewijsbaar. Dit is gelegen in het feit dat onvoldoende is komen vast te staan dat deze handelwijze tot gevolg heeft gehad dat de vordering van [eiseres]/Cycas onbetaald is gebleven, met andere woorden of de onrechtmatige gedraging conditio sine qua non was voor de gestelde schade.
Uitgangspunt in het recht is, dat alleen die schade behoeft te worden vergoed indien met een redelijke mate van waarschijnlijkheid is komen vast te staan dat de schade die door een gebeurtenis waarvoor hij aansprakelijk is, is veroorzaakt.
In het onderhavige geval is onvoldoende komen vast te staan dat de vordering zou zijn voldaan indien Afrimex op een correcte wijze zou zijn vereffend. In dat kader verwerpt de rechtbank de stelling van [eiseres] dat de schade had kunnen worden voorkomen, indien Afrimex niet zonder vereffening wegens gebrek aan baten (artikel 2:19 lid 4 BW) zou zijn ontbonden. Ervan uitgaande dat de vordering niet uit het resterende vennootschapsvermogen van Afrimex zou kunnen zijn voldaan, ligt het in de gegeven omstandigheden voor de hand dat het faillissement van Afrimex had behoren te worden aangevraagd. Onzeker is echter hoe dit faillissement voor [eiseres] zou zijn uitgepakt en of (een gedeelte van) de vordering aan [eiseres] zou zijn uitgekeerd. Voor zover [eiseres] heeft betoogd dat een faillissement via artikel 2:248 lid 2 BW zou hebben geleid tot aansprakelijkheid van de bestuurder(s), overweegt de rechtbank dat het haar bij de vaststelling van het causaal verband en de omvang van de schade niet vrij staat om in zulk een vergaande mate vooruit te lopen op de uitkomst van een eventueel door de curator aan te spannen procedure op grond van het bepaalde in artikel 2:248 BW. De uitkomst van een dergelijke procedure is immers op voorhand onzeker.
Nu onzeker of de gevorderde schade het resultaat is van het (onrechtmatig) handelen van [gedaagden] of dat deze schade ook in het geval dit handelen achterwege zou zijn gebleven, zou zijn opgetreden, dient de vordering te worden afgewezen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 26 juli 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ8913 (met noot) alsmede rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BV8844.