5.1
EQIN heeft gesteld dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod, hetgeen door [verweerder] niet is betwist, en er is geen aanleiding om daar anders over te oordelen, zodat de kantonrechter dit standpunt deelt.
5.2
Vooropgesteld wordt het volgende. Met zijn verzoek om bij de beoordeling uitsluitend rekening te houden met de schriftelijke processtukken die voorafgaand aan de zitting zijn overgelegd, wordt [verweerder] geacht een beroep te doen op artikel 6 EVRM dat ziet op het recht op een eerlijk proces. Dit beroep wordt afgewezen. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen kennis genomen van het verzoekschrift, het verweerschrift en de door EQIN overgelegde aanvullende producties. Ter zitting hebben partijen hun stellingen nader toegelicht en hebben zij voldoende gelegenheid gehad om op elkaars standpunten te reageren. Aangezien er nog op het punt van loonschalen onduidelijkheid bestond, is EQIN toegestaan om nadere producties over te leggen. Vervolgens heeft [verweerder] kunnen reageren op deze producties. Hiermee is het beginsel van hoor en wederhoor voldoende toegepast en niet gebleken is dan ook dat in strijd met artikel 6 EVRM is gehandeld.
5.3
De noodzaak tot reorganisatie is niet door [verweerder] betwist en is daarnaast ook voldoende gebleken uit de adviesaanvraag aan de OR, het adviesrapport van de OR en het sociaal plan. Voorts wordt opgemerkt dat EQIN conform artikel 25 WOR heeft gehandeld door de OR in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over de door haar voorgenomen reorganisatie en na het adviesrapport op 15 december 2014 het besluit te nemen om de reorganisatie uit te voeren met inachtneming van de adviezen van de OR.
5.4
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil de vraag of de functie van [verweerder] als gevolg van de reorganisatie binnen EQIN is komen te vervallen. Daar waar EQIN stelt dat de functie van [verweerder] een unieke functie betreft zodat afspiegeling niet aan de orde is, meent [verweerder] dat zijn functie uitwisselbaar is met die van HUB-leider zodat het afspiegelingsbeginsel onjuist door EQIN is toegepast. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Uitwisselbare functies zijn functies die naar functie-inhoud, vereiste kennis en vaardigheden en vereiste competenties vergelijkbaar en naar niveau en beloning gelijkwaardig zijn. De functies moeten op de beoordeelde factoren uitwisselbaar zijn met elkaar, dus onderling en vice versa.
Ter zitting heeft EQIN gesteld dat de ‘span of control’ en de omzetverantwoordelijkheid behorende bij de functie Unit Manager I aanzienlijk groter waren dan die van de HUB-leider. Daar waar de HUB-leider leiding gaf aan 14 tot 35 werknemers (direct en indirect) en verantwoordelijk was voor een afdeling waarin 7 tot 10 miljoen euro omzet werd behaald, had [verweerder] leiding over 85 (6 direct en 79 indirect) werknemers die een omzet genereerden van 20 miljoen euro, aldus EQIN. [verweerder] heeft dit niet, althans niet voldoende, betwist. Voorts valt uit de organogram van de Operations organisatie van EQIN in de oude situatie af te leiden dat [verweerder] leiding gaf aan meer afdelingen dan de HUB-leiders, waaronder een grotere Techniek-afdeling. Zo vielen de grotere reparaties, de zogenaamde 3e lijnsreparaties, in beginsel onder de verantwoordelijkheid van [verweerder].
Verder heeft EQIN gesteld dat de functie van [verweerder] zich bevond in loonschaal O, terwijl de functie van HUB-leider twee schalen lager werd beloond, namelijk loonschaal M. Uit het door haar overgelegde overzicht van de salarisschalen alsmede de salarisstroken van de HUB-leiders (Noord, Zuid en België), blijkt niet alleen dat de functies van HUB-leider Noord en Zuid in M zijn ingeschaald – de functie van HUB-leider België valt onder een andere schaal –, maar ook dat het salaris van [verweerder] minstens 30% hoger ligt dan die van de drie HUB-leiders.
Het na de zitting gevoerde verweer van [verweerder] dat zijn loon had moeten worden vergeleken met die van de heren [W.] en [R.], nu de voormalige HUB-leiders hen hebben opgevolgd in de functie van Operations Manager, kan niet worden gevolgd. In de oude situatie was de heer [W.] Operations Director en leidinggevende van [verweerder] en was de heer [R.] Manager Projecten. Hun functies waren derhalve wezenlijk anders dan die van [verweerder] en de HUB-leiders, zodat geenszins valt in te zien waarom het loon van [verweerder] met die van hen vergeleken had moeten worden.
Uit het voorgaande vloeit voort dat Unit Manager I qua functie-inhoud een aanmerkelijk zwaardere functie was dan die van HUB-leider, zodat de vereiste competenties niet worden geacht vergelijkbaar te zijn. Bovendien werd Unit Manager I twee schalen hoger beloond, hetgeen duidt op een verschil in functie-niveau. Het een en ander leidt tot het oordeel dat de functies niet onderling met elkaar uitwisselbaar zijn.
Conform artikel 3.1 van het sociaal plan is de lijst met boventallige werknemers – waarin is vermeld dat Unit Manager I een unieke functie betreft die vervalt – voorgelegd aan een externe deskundige, [H.], die de lijst heeft getoetst op correcte toepassing van de regels van het ontslagbesluit en dus ook of de afspiegeling juist is toegepast. De stelling van [verweerder] dat [H.] daarbij niet goed zou zijn ingelicht, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat de functie van Unit Manager I in het kader van de reorganisatie is uitgekleed, in die zin dat de Techniek-afdeling (waaronder Reparatie & Onderhoud) naar de Organisatie Techniek is overgeplaatst en dat de afdelingen Magazijn & baliewerkzaamheden, Materieelplanning & Transport, Administratie en Facilitair Management zijn verplaatst binnen de Organisatie Logistiek.
Dit alles overziend, is voldoende aannemelijk gemaakt dat de functie van Unit Manager I een unieke functie betreft die is komen te vervallen, zodat afspiegeling niet aan de orde is.
5.5
De stelling van [verweerder] dat hij in aanmerking komt voor de functie van Logistiek Manager West wordt verworpen. Deze functie is qua inhoud en niveau vergelijkbaar met die van HUB-leider. Niet voor niets zijn de HUB-leiders (Noord, Zuid en België) doorgestroomd naar de functie van Logistiek Manager (Noord, Zuid en België).
Met een verschil van 2 loonschalen is de functie niet passend voor [verweerder].
Nu [verweerder] voor het overige geen vacatures heeft aangedragen waarvoor hij in aanmerking zou kunnen komen en EQIN heeft gesteld dat er geen passende functies voorhanden zijn binnen EQIN of Stork-breed, is niet aannemelijk geworden dat [verweerder] herplaatsbaar is in een andere functie.
5.7
In het kader van de vaststelling van een billijke vergoeding stelt de kantonrechter vast dat het sociaal plan is overeengekomen tussen EQIN enerzijds en vier representatieve vakorganisaties anderzijds, waarbij het sociaal plan is aangemerkt als een collectieve arbeidsovereenkomst. Conform aanbeveling 3.7 van de Kring van kantonrechters heeft in dat geval te gelden dat de vergoeding voor elke af te vloeien werknemer in beginsel aan de hand van het sociaal plan vastgesteld moet worden, tenzij blijkt dat onverkorte toepassing van het sociaal plan leidt tot een evident onbillijke uitkomst voor de betrokken werknemer.
[verweerder] heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen de inhoud van artikel 3.3 van het sociaal plan op grond waarvan hij in verband met deze procedure wordt gekort op zijn vergoeding, maar heeft geen omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat dit evident onbillijk voor hem uitpakt. Daartegenover heeft EQIN terecht gesteld dat het niet zo kan zijn dat een medewerker door het voeren van een procedure langer in dienst is en daarvan financieel profiteert. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de financiële afvloeiingsregeling zoals omschreven in het sociaal plan.
[verweerder] heeft de door EQIN op basis van het sociaal plan berekende hoogte van de ontslagvergoeding ad € 34.195,50 bruto niet betwist. Indien [verweerder] akkoord was gegaan met de vaststellingsovereenkomst, was zijn arbeidsovereenkomst geëindigd per 1 maart 2015, onder toekenning van dit bedrag. Als gevolg van deze procedure is [verweerder] echter twee maanden langer in dienst. Op grond van artikel 3.3 van het sociaal plan komen de daarmee gepaard gaande kosten van EQIN, zijnde twee maandsalarissen, in mindering op de ontslagvergoeding.
De ontbindingsvergoeding aan [verweerder] wordt thans dan ook bepaald op een bedrag van
€ 18.997,50 bruto (= € 34.195,50 - € 7.599,00 - € 7.599,00).