Bepalend voor de uitkomst van het geschil tussen [S.] en [eiser] is de duidelijke ingebrekestelling van 26 oktober 2009, alsmede de ‘herkansing’ in de brief van de advocaat van [S.] van 9 augustus 2010. Op de herkansing heeft [eiser] niet gereageerd. De reactie van [T.] op de ingebrekestelling is juridisch niet juist, gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden.
Door niet in te gaan op de ingebrekestelling is [eiser] in verzuim geraakt en daarmee is zijn tekortkomen komen vast te staan. De reactie van [T.] om zich te beroepen op een opschortingsrecht is onjuist, omdat uit niets blijkt dat [S.] gehouden was de gehele aanneemsom vooruit te betalen. In de offerte is daarover niets bepaald. Later is wel een voorschotbetaling overeengekomen, maar niet is gesteld of gebleken dat de afspraak is gemaakt dat de gehele aanneemsom vooruit betaald zou moeten worden. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij voorschotten kan vragen, maar niet is gesteld of gebleken dat hij dat ook heeft gedaan, na de betaling van de bedragen van € 13.000,-- en € 3.400,--. Voor het meerwerk geldt dat daarover in het geheel geen afspraak is gemaakt. In de dagvaarding is gesteld dat meerwerk is overeengekomen maar tijdens de comparitie van partijen heeft [eiser] verklaard dat hij een voorschot heeft gevraagd voor meerwerk, maar dat hij geen facturen voor meerwerk heeft verstuurd. [eiser] stelt niet dat overeenstemming is bereikt over meerwerk, hetgeen ook uitermate onwaarschijnlijk is wanneer geen facturen worden gestuurd. De kantonrechter stelt daarom vast dat er geen overeenstemming bestaat over het berekenen van meerwerk. Vragen staat vrij, maar daarmee is geen overeenkomst ontstaan. Van enig tekortkomen van [S.] is dan ook geen sprake, ook niet als het gaat om meerwerk en dat betekent dat er geen recht is op opschorting van de werkzaamheden door [eiser].
De kantonrechter oordeelt dat hier de kern van de juridische verplichtingen tussen partijen wordt weergegeven. De gang van zaken blijkt duidelijk uit de gevoerde correspondentie en wordt door [eiser] ook niet betwist.
Er moet dus worden vastgesteld dat [eiser] ten onrechte zijn werk heeft opgeschort omdat noch van een verplichting tot betaling van de gehele aanneemsom, noch van een verplichting tot betaling van meerwerk sprake is geweest. Tegelijkertijd is [eiser] in verzuim doordat hij zijn werk niet heeft afgemaakt en omdat hij, zo blijkt zonder meer uit het rapport, zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd.
De kantonrechter oordeelt dat ook in beroep deze vaststellingen onvermijdelijk zouden zijn geweest en dat betekent dat de kans op een andere uitkomst in beroep als bijzonder gering tot zeer onwaarschijnlijk moet worden ingeschat.