In de taxatiekaart is de waarde bepaald aan de hand van de hwk-methode, hetgeen de rechtbank voor de onroerende zaak een juiste methode acht. In de taxatiekaart is een (totale) huurwaarde van € 101.280,- aangehouden. Deze huurwaarde ligt in lijn met het eigen huurcijfer van € 100.302,- per jaar, dat uit het taxatierapport GW volgt. Dat, zoals in het taxatierapport GW opgemerkt, de huurmarkt voor kinderdagverblijven aanzienlijk minder is geworden, de huidige huurder slechts 60 % van de onroerende zaak in gebruik heeft en dat de huurovereenkomst na afloop niet met de huidige huurprijs zal worden voortgezet, maakt niet dat de overeengekomen huurprijs voor de onroerende zaak in de waardering niet bruikbaar is. Dit geldt evenmin voor de door eiseres ter zitting gestelde huurachterstand van de huurder van € 80.000,- en het gegeven dat de huurprijs thans is gehalveerd. Feit blijft dat de huurprijs van ongeveer € 100.000,- per jaar tot stand is gekomen op de (destijds geldende) markt rond de waardepeildam. De rechtbank acht de genoemde veranderde omstandigheden niet zodanig dat de overeengekomen huurprijs op de waardepeildatum 1 januari 2013 niet marktconform zou zijn.
Als kapitalisatiefactor is 8 aangehouden. Eiseres bestrijdt deze factor niet concreet en ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding deze voor onjuist te houden.
De betwisting door eiseres van de totale waarde met verwijzing naar de door haar overlegde taxatierapporten maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat hierin de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld naar waardepeildatum 5 januari 2014 (taxatierapport GW), respectievelijk 18 februari 2014 ( taxatierapport Ooms), terwijl de onderhavige waardepeildatum 1 januari 2013 betreft. Bovendien heeft het taxatierapport Ooms betrekking op de totale waarde van [b] , [d] , [e] en [f] en staat hierin niet per object vermeld wat de waarde daarvan is. Verder ontbreekt het rekenmodel met de onderbouwing van de vastgestelde waarde bij het taxatierapport Ooms.
Ook de enkele stelling ter zitting van eiseres dat de door verweerder aangehouden waarde niet aansluit bij de markt is, zonder gegevens die dit onderbouwen, onvoldoende om aannemelijk te achten dat die waarde te hoog is.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.