RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 4850497 VZ VERZ 16-3205
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
de stichting
Stichting Rijndam Revalidatiecentrum,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.P. van Straten, advocaat te Rotterdam,
[verweerster]
,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.C. de Jong, advocaat te Berkel en Rodenrijs.
Partijen worden hierna aangeduid als “Rijndam” en “ [verweerster] ”.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- -
het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 17 februari 2016;
- -
het verweerschrift, met één bijlage;
- -
de (fax)brief van 31 maart 2016 aan de zijde van Rijndam, met producties 15, 16 en 17;
- -
de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de zijde van Rijndam overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Namens Rijndam zijn verschenen mevrouw [L.] , leidinggevende, en de heer [W.] , HR-manager, bijgestaan door de gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, de gemachtigde van Rijndam aan de hand van pleitaantekeningen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.
2 De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1
Rijndam is specialist in complexe revalidatievraagstukken en biedt patiëntenzorg op het gebied van volwassenenrevalidatie, kinderrevalidatie, arbeidsrevalidatie en orthopedietechniek.
2.2
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1977, is op 16 juli 2005 bij Rijndam in dienst getreden in de functie van medewerker maaltijdvoorziening. Zij was laatstelijk werkzaam gedurende 5,5 uur per week op de hoofdlocatie aan de Westersingel, tegen een salaris van € 324,85 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Ziekenhuizen van toepassing.
2.3
De echtgenoot van [verweerster] , die sinds 6 mei 1998 bij Rijndam als medewerker magazijn werkzaam was, is op 18 december 2012 op staande voet ontslagen.
2.4
Rijndam heeft [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek op 11 februari 2013. Bij brief van 18 februari 2013 heeft Rijndam dit gesprek waarbij de leidinggevende mevrouw [L.] en de HR adviseur mevrouw [B.] aanwezig waren bevestigd. In deze brief is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(…)
Tijdens dit gesprek hebben we met u gesproken over uw echtgenoot, (…). Zoals u weet is hij kort geleden op staande voet ontslagen, nadat hij op heterdaad is betrapt bij het aan derden doorverkopen van door hem op kosten van Rijndam bestelde goederen (toners), waarvan hij de opbrengst in eigen zak stak.
(…)
Tijdens de bespreking hebben wij u de vraag voorgelegd in hoeverre u op de hoogte was van de praktijken van uw man en of en zo ja in hoeverre u zich distantieert van zijn activiteiten.
(…) U reageerde direct defensief en vroeg ‘waarvan?’ De HR adviseur legde uit ‘van het stelen en verkopen van goederen van Rijndam door uw man’. Uw antwoord was ‘dat zijn jouw woorden’. De HR adviseur gaf aan dat de bedrijfsrecherche uw man op heterdaad betrapt heeft (…), waarop u wederom aangeeft dat het ’t woord van de bedrijfsrecherche is tegen het ‘onze’. (…) en u geeft aan dat u achter uw man staat en hem in alle opzichten steunt.
(…)
U geeft aan dat u alleen over u zelf wilt praten en niet over uw man en dat u werk en privé gescheiden wilt houden. (…) Het spreekt voor zich dat Rijndam wil verifiëren of u wel een betrouwbare werknemer bent. Rijndam wil graag hierover met u in gesprek.
U bent het hier niet mee eens en heeft op enig moment kenbaar gemaakt dit gesprek niet te willen voortzetten. (…)
Tijdens dit gesprek heeft u de kans gekregen aan te tonen dat u zich distantieert van de activiteiten van uw man. Deze kans heeft u echter niet benut. Integendeel; u heeft verschillende keren aangegeven dat u hem volledig steunt en achter hem staat.
Uw standpunt en uw attitude richting uw werkgever biedt Rijndam weinig vertrouwen om u nog langer in uw huidige diensten (…) te laten werken. Daarbij is van belang dat u op dit moment alleen in de weekeinden zonder toezicht van een leidinggevende met weinig directe collega’s werkzaam bent. Bovendien heeft u onbeperkt toegang tot de centrale keuken met goederen en u kunt zich vrijelijk bewegen op de afdelingen van Rijndam.
Dit vindt Rijndam gelet op de situatie rondom uw echtgenoot en uw reactie tijdens het gesprek een niet acceptabel groot risico en Rijndam wil dit risico minimaliseren.
Het is om deze reden dat Rijndam er voor kiest u met onmiddellijke ingang in een andere dienst in te gaan roosteren. Dit zullen diensten zijn waar de leidinggevende wel aanwezig is.
(…)”
2.5.
Op 26 februari 2013 heeft [verweerster] zich ziekgemeld.
2.6.
Op 1 mei 2013 heeft [verweerster] haar werkzaamheden weer hervat.
2.7
Bij vonnis van 2 december 2015 is de echtgenoot van [verweerster] door de Politierechter in de rechtbank Rotterdam veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking. Aan hem is een taakstraf opgelegd en voorts is hij veroordeeld aan Rijndam te betalen € 90.319,38 aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Tegen het vonnis is geen appel ingesteld.
2.8
Rijndam heeft [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek op 13 januari 2016 om met haar te spreken over de jegens haar echtgenoot uitgesproken veroordeling. Bij brief van 13 januari 2016 heeft Rijndam het gesprek bevestigd. In deze brief is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(…)
In dit gesprek hebben wij aangegeven dat het vertrouwen in u als werknemer dusdanig ernstig is beschadigd dat wij de arbeidsrelatie met u wensen te beëindigen. De aanleiding hiervoor is dat de veroordeling van uw echtgenoot (…), onherroepelijk is geworden.
(…)
In het gesprek vanmorgen hebt u opnieuw vol gehouden dat uw echtgenoot onschuldig zou zijn en dat het oordeel van de rechter onjuist zou zijn. Ook de door uw echtgenoot aan de raad van bestuur geuite bedreigingen, lieten u ogenschijnlijk koud.
Nu de rechter uw echtgenoot heeft veroordeeld (…), dienen wij tevens een definitieve beslissing over uw positie te nemen. Zoals destijds met u besproken hebben wij uw betrokkenheid niet kunnen uitsluiten. Ook nadien is hierin geen wijziging gekomen. Uw positie kan dan ook niet los worden gezien van de relatie met uw echtgenoot. Daarbij komt dat u ook nu op geen enkele wijze laat blijken dat u de ernst van de situatie in ziet en dat u afstand neemt van het gedrag van uw echtgenoot. Als gevolg hiervan heeft Rijndam geen enkel vertrouwen meer in en verdere samenwerking. Rijndam heeft dan ook besloten om het dienstverband met u te beëindigen.
(…)
Bijgaand treft u aan de door ons opgestelde vaststellingsovereenkomst. (…)”
2.9
[verweerster] heeft niet met het beëindigingsvoorstel van Rijndam ingestemd.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, tegen de vroegst mogelijk datum zonder rekening te houden met de voor Rijndam geldende opzegtermijn, met verklaring voor recht dat [verweerster] geen recht heeft op een transitievergoeding, [verweerster] in de kosten van het geding te veroordelen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan dit verzoek heeft Rijndam - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Rijndam heeft [verweerster] naar aanleiding van de in december 2012 gerezen verdenkingen jegens haar echtgenoot uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens het gesprek in februari 2013 reageerde [verweerster] zeer defensief en hield zij vol, ondanks dat haar man op heterdaad was betrapt op omvangrijke verduistering, dat dit niet zo was. Gelet op de enorme schade van Rijndam is het ondenkbaar dat [verweerster] geen weet heeft gehad van de handelingen van haar man en haar defensieve reactie lijkt dat te bevestigen. Had [verweerster] er niets van geweten dan had zij anders gereageerd en gevoelens van schaamte en berouw getoond. [verweerster] heeft zich niet van de activiteiten van haar man gedistantieerd en dit heeft het vertrouwen van Rijndam in [verweerster] onherstelbaar verstoord. Omdat er nog slechts sprake was van een verdenking, heeft Rijndam de arbeidsovereenkomst met [verweerster] niet beëindigd, maar als tussenoplossing een maatregel genomen. Aanvankelijk werkte [verweerster] in het weekend zonder toezicht van een leidinggevende en met weinig collega’s. Gelet op de vertrouwensbreuk heeft Rijndam haar op doordeweekse dagen laten werken onder toezicht en in het bijzijn van een leidinggevende en/of collega’s. Naar aanleiding van de strafrechtelijke veroordeling van de echtgenoot van [verweerster] heeft Rijndam [verweerster] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek. In dit gesprek heeft [verweerster] volgehouden dat haar man onschuldig was en het oordeel van de rechter onjuist. Ook de door haar man geuite bedreigingen jegens Rijndam lieten haar ogenschijnlijk koud. Daar komt bij dat [verweerster] op geen enkele wijze heeft laten blijken de ernst van de situatie in te zien en geen afstand heeft genomen van het gedrag van haar man. Deze houding bevestigt naar de mening van Rijndam de eerder ontstane vertrouwensbreuk. Rijndam vertrouwt [verweerster] niet en [verweerster] heeft ook niets gedaan om het vertrouwen te herstellen. Hierdoor kan de arbeidsovereenkomst niet langer voortduren.
3.2.2
Primair is Rijndam van mening dat er sprake is van verwijtbaar handelen dan wel nalaten van [verweerster] . Door de hiervoor omschreven houding van [verweerster] , heeft zij nagelaten zich als goed werknemer te gedragen. Zij heeft geen besef gegeven van de gevolgen van het handelen van haar man voor Rijndam en haar collega’s. Het feit dat [verweerster] zich op geen enkele manier distantieert van het handelen van haar man, is een nalaten dat haar ernstig wordt verweten, zodanig dat van Rijndam in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.
3.2.3
Subsidiair is Rijndam van mening dat er sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Rijndam in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Mede als gevolg van het nalaten zich als goed werknemer te gedragen is een vertrouwensbreuk ontstaan. Deze vertrouwensbreuk is allereerst ontstaan doordat de echtgenoot van [verweerster] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking ten koste van Rijndam. Het is ondenkbaar dat [verweerster] daar geen weet van heeft gehad en daarvan niet geprofiteerd heeft, nu zij een gezamenlijke huishouding voeren. [verweerster] heeft in alle toonaarden ontkend dat haar man zich aan verduistering schuldig heeft gemaakt en zich niet van zijn handelen gedistantieerd, ook niet nadat hij strafrechtelijk is veroordeeld. [verweerster] trekt hiermee het handelen van Rijndam in twijfel, deze houding brengt mee dat Rijndam geen vertrouwen meer heeft in [verweerster] .
3.2.4
Voor zover er geen sprake is van (ernstig) nalaten van [verweerster] dan wel een verstoorde arbeidsverhouding is Rijndam van mening dat gelet op de omschreven situatie van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.2.5.
Het verwijtbaar nalaten van [verweerster] is volgens Rijndam bovendien ernstig verwijtbaar. [verweerster] heeft als werknemer een eigen verantwoordelijkheid jegens Rijndam, door zich niet te distantiëren is zij ernstig te kort geschoten in haar verplichting zich als goed werknemer te gedragen. Nu er sprake is van ernstig verwijtbaar nalaten van [verweerster] hoeft bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst geen rekening te worden gehouden met de voor de werkgever geldende opzegtermijn en heeft [verweerster] evenmin recht op de transitievergoeding.
4 Het verweer
4.1
Het verweer strekt primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden om aan [verweerster] een transitievergoeding toe te kennen ter hoogte van € 1.449,00 bruto alsmede een billijke vergoeding van € 5.668,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag en deze vergoedingen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid en voorts bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de geldende opzegtermijn, zonder aftrek van de procedure tijd en Rijndam in de proceskosten te veroordelen.
4.2
Hiertoe heeft [verweerster] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd:
4.2.1
[verweerster] heeft haar werkzaamheden altijd met veel ijver en enthousiasme vervuld. Zij heeft altijd netjes gewerkt en er zijn nimmer klachten geweest over haar functioneren. De zogenaamde ‘maatregelen’ die Rijndam in februari 2013 stelt te hebben genomen staan in schril contrast met de realiteit. [verweerster] heeft al die jaren nimmer alleen op een afdeling gestaan. Elk even weekend werkte zij in de ‘huiskamer’ en was er ook altijd verplegend personeel aanwezig. De situatie zoals verwoord in de brief van 18 februari 2013 is aangedikt. Het enige dat is aangepast in de praktijk is dat [verweerster] voornamelijk op werkdagen is gaan werken in plaats van in de weekenden. Er zijn geen extra maatregelen genomen omdat Rijndam [verweerster] niet meer zou vertrouwen. Op de werkvloer is niets veranderd en [verweerster] werd zelfs geregeld extra uren ingezet. Zo heeft zij de afgelopen jaren extra gewerkt op Nieuwjaarsdag, Pasen en andere feestdagen. Het is Rijndam geweest die [verweerster] onder druk heeft gezet om haar man af te vallen en tot het doen van uitspraken. [verweerster] is een rustige vrouw en heeft juist niets gezegd. [verweerster] wilde haar gezin en echtgenoot niet in de steek laten en heeft zich daarom niet uitgelaten.
4.2.2
De door Rijndam gestelde vertrouwensbreuk wordt gekoppeld aan de gedragingen van de echtgenoot van [verweerster] en het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke veroordeling van de echtgenoot van [verweerster] . Uit het verzoek blijkt echter niet welk gedrag van [verweerster] zelf de verstoring van de arbeidsverhouding zou rechtvaardigen. Het verbaast [verweerster] dat nu wordt gesteld dat reeds in 2013 sprake was van een vertrouwensbreuk. Voor zover er sprake zou zijn van een vertrouwensbreuk dan was die er in 2013 en had Rijndam op dat moment maatregelen moeten treffen. Het is vreemd dat [verweerster] al die jaren heeft kunnen blijven werken. De destijds genomen ‘maatregelen’ wijzen niet op een vertrouwensbreuk en [verweerster] heeft ook niet het gevoel gehad dat er sprake was van wantrouwen. De verwijten dat [verweerster] te defensief is geweest en zij zich onvoldoende heeft gedistantieerd van het gedrag van haar man, zijn voor [verweerster] verdrietig. [verweerster] heeft haar werkzaamheden naar beste kunnen vervuld en heeft door goed werk af te leveren willen laten zien dat zij de organisatie trouw is.
4.2.3
Het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke veroordeling van haar echtgenoot is voor Rijndam de aanleiding geweest om [verweerster] uit te nodigen voor het gesprek op 13 januari 2016 en de beëindiging van het dienstverband aan te kondigen. In dit gesprek is aan [verweerster] geen nieuwe kans gegeven haar verhaal te vertellen, Rijndam wilde de arbeidsovereenkomst beëindigen, de vaststellingsovereenkomst was al klaar en [verweerster] is na het gesprek ook per direct vrijgesteld van haar werkzaamheden.
4.2.4.
Er is geen rechtsgeldige grondslag om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [verweerster] betwist dat er sprake is van een vertrouwensbreuk en zij betwist voorts dat er binnen de organisatie van Rijndam geen herplaatsingsmogelijkheden zouden zijn.
4.2.5
Voor zover het verzoek tot ontbinding wordt toegewezen, verzoekt [verweerster] om toekenningen van de transitievergoeding ad € 1.449,00. Voorts maakt [verweerster] aanspraak op een billijke vergoeding ad € 5.668,00 omdat Rijndam ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.2.6
[verweerster] kan geen enkele verwijt worden gemaakt aan de ontstane situatie. Het is Rijndam geweest die ruim drie jaar na het ontslag op staande voet van de echtgenoot van [verweerster] heeft besloten ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vragen.
5 De beoordeling
5.1
Van opzegverboden zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW is ten aanzien van het onderhavige verzoek niet gebleken.
5.2
Vooropgesteld wordt dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt, waarbij in lid 3 van dat wetsartikel nader is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Die eisen gelden ingevolge artikel 7:671b lid 2, eerste volzin, BW ook voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. Voorts geldt dat in het huidige ontslagrecht, anders dan in het oude ontslagrecht voor 1 juli 2015, verschillende ontslagreden die elk op zich onvoldoende zijn voor ontslag, niet bij elkaar kunnen worden ‘opgeteld’ om een ontslag te kunnen dragen. Er dient gekozen te worden voor een grond, die op zichzelf voldoende voldragen moet zijn om tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te kunnen leiden. Beoordeeld moet dus worden of de door Rijndam aangedragen gronden op zichzelf voldoende zijn om over te gaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.3
Primair heeft Rijndam aangevoerd dat de redelijke grond is gelegen in verwijtbaar nalaten van [verweerster] . Uit artikel 7:699, lid 3, aanhef en onder e, BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als er sprake is van zodanig verwijtbaar handelen van de werknemer, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.4
Rijndam heeft aangevoerd dat het verwijtbaar nalaten gelegen is in de houding van [verweerster] , er uit bestaande dat zij zich tijdens de gesprekken op geen enkele manier heeft gedistantieerd van het handelen van haar man en dat zij geen enkel besef heeft gegeven van de gevolgen van het handelen van haar man voor Rijndam en haar collega’s. [verweerster] heeft dit betwist en aangevoerd dat haar keuze om zich er niet over uit te laten door Rijndam in negatieve zin wordt uitgelegd. Voorts heeft [verweerster] aangevoerd dat niet zonder meer van haar kan worden verwacht dat zij haar gezin in de steek zou laten. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat [verweerster] zich niet heeft gedistantieerd van het handelen van haar man en geen enkele besef heeft gegeven van de gevolgen voor Rijndam, is de kantonrechter van oordeel dat in de gegeven omstandigheden dit nalaten niet kan worden aangemerkt als een nalaten als bedoeld in artikel 7:699, lid 3, aanhef en onder e, BW. Daarbij neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat onvoldoende gebleken is dat het voor [verweerster] duidelijk was, dat Rijndam een dergelijke houding niet zou accepteren en dit tot ontslag zou kunnen leiden.
5.5
Gelet op het vorenstaande kan het verzoek op de e-grond niet worden toegewezen.
Verstoorde arbeidsverhouding
5.6
Rijndam heeft subsidiair gesteld dat de redelijke grond is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding. Uit artikel 7:669, lid 3, aanhef en onder g, BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.7
Rijndam heeft aangevoerd dat er sprake is van een vertrouwensbreuk en dat deze vertrouwensbreuk allereerst is ontstaan doordat de echtgenoot van [verweerster] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking ten koste van Rijndam en de wijze waarop [verweerster] tijdens de gesprekken op 11 februari 2013 en 13 januari 2016 heeft gereageerd. De kantonrechter stelt voorop dat Rijndam nadat zij tijdens het onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche had geconstateerd dat de echtgenoot van [verweerster] zich schuldig had gemaakt aan verduistering en hem vervolgens op staande voet heeft ontslagen, op 11 februari 2013 een gesprek met [verweerster] heeft gevoerd. Naar aanleiding van dat gesprek heeft Rijndam besloten [verweerster] voornamelijk op doordeweekse dagen in te roosteren en niet meer in de weekenden zoals gebruikelijk. Dat sprake is geweest van meer of verder gaande maatregelen is tegenover de betwisting van [verweerster] niet komen vast te staan. Nu Rijndam destijds de arbeidsovereenkomst met [verweerster] heeft voortgezet, kan er geen sprake zijn van een vertrouwensbreuk sinds februari 2013.
Nu er geen sprake is van een vertrouwensbreuk sinds februari 2013, is de vraag aan de orde of deze is ontstaan na het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke veroordeling. Daartoe wordt het volgende overwogen. Niet gebleken is dat [verweerster] op enige wijze betrokken is geweest bij de handelingen waarvoor haar echtgenoot is veroordeeld. Het enkele feit dat zij een gezamenlijke huishouding voeren is daarvoor onvoldoende. Evenmin is gebleken dat [verweerster] de afgelopen periode bij het uitvoeren van haar werkzaamheden fouten heeft gemaakt, dan wel niet goed zou hebben gefunctioneerd. Gelet hierop is het enkele gesprek op 13 januari 2016 na het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke veroordeling, waarin [verweerster] zich volgens Rijndam niet heeft gedistantieerd van het handelen van haar echtgenoot en de juistheid van de rechterlijke uitspraak in twijfel heeft getrokken, onvoldoende om een vertrouwensbreuk aan te nemen. Van Rijndam had verwacht mogen worden dat zij na het lange tijdsverloop sinds februari 2013 en mede gelet op de persoon en functie van [verweerster] , nogmaals met [verweerster] in een voor haar veilige omgeving met professionele hulp, bijvoorbeeld mediation, in gesprek zou gaan om helder te krijgen hoe [verweerster] in deze kwestie staat en voorts ook duidelijk te maken welke consequenties Rijndam daaraan verbindt. Het is naar het oordeel van de kantonrechter een stap te ver om na het enkele gesprek op 13 januari 2016, welk gesprek kennelijk tot doel had om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, de conclusie te trekken dat sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding.
5.8
Gelet op het vorenstaande kan het verzoek op de g-grond niet worden toegewezen.
5.9
Rijndam heeft meer subsidiair gesteld dat de redelijke grond is gelegen in de gegeven situatie. Uit artikel 7:669, lid 3, aanhef en onder h, BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van andere dan de hiervoor genoemde omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het enkele feit dat de door Rijndam aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot ontbinding op de e- of g-grond hebben kunnen leiden, heeft niet tot gevolg dat vervolgens sprake is van de in artikel 7:669, lid 3, aanhef en onder h, BW bedoelde situatie. Rijndam heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die zelfstandig tot de slotsom kunnen leiden dat er overigens sprake is van omstandigheden die zodanig zijn dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.10
Het verzoek komt aldus evenmin op de h-grond voor toewijzing in aanmerking.
5.11
Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek afgewezen. Rijndam zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld, aan de zijde van [verweerster] , vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.