3.2
[verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de transitievergoeding, is het tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
3.3
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeids-overeenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.4
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet moet de kantonrechter alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking te nemen. Zij moet hierbij de aard en ernst van de aangevoerde dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij kunnen zijn aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook indien de gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden echter tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was.
3.5
Voor de beoordeling van de vraag of het door Zeeman aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, is de aan [verzoekster] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 1 februari 2016 van belang. Uit deze brief volgt dat Zeeman van mening is dat [verzoekster] geld heeft gestolen. Dat Zeeman tijdens de mondelinge behandeling nog aanvoert dat er eveneens sprake is van ernstige schending van de vaste voorschriften en procedures van Zeeman daarbij doelend op de kassa-instructies, kan niet worden meegenomen nu zij dit niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd.
3.6
Een werkgever die een werknemer wegens diefstal wenst te ontslaan moet een gedegen onderzoek uitvoeren. Zeeman heeft de journalen uitgelezen en de camerabeelden bekeken. Op de camerabeelden is slechts een gedeelte van de balie te zien terwijl de kassa die volgens de door [verzoekster] overgelegde en onbestreden situatietekening haaks op die balie staat niet in beeld is. Er is niet te zien of [verzoekster] daadwerkelijk geld uit de kassa pakt. Ook blijft onduidelijk of [verzoekster] dit geld in eigen zak heeft gestoken of aan een klant heeft gegeven. [verzoekster] is kennelijk niet de gelegenheid gegeven om de bewuste klant(en) aan te wijzen op de camerabeelden. Dat er geld is weggenomen blijkt ook niet uit bijvoorbeeld door Zeeman geconstateerde kasverschillen of verschillen in de winkelvoorraad. Immers als [verzoekster] goederen retour aanslaat om geld weg te nemen zonder dat de artikelen daadwerkelijk retour komen dan moet de winkelvoorraad niet kloppen. Het tegendeel, namelijk dat er geld aan klanten is teruggegeven, lijkt te volgen uit de twee bij retourbonnen 0491 en 3703 behorende vervangende kassabonnen waarop ieder afzonderlijk de naam en adresgegevens van een klant staan ingevuld, voorzien van een handtekening. Onbekend is gebleven of onderzocht is wie deze gegevens heeft ingevuld. Dit alles overziend kan de kantonrechter niet concluderen dat Zeeman gedegen onderzoek heeft uitgevoerd en kan zij de conclusie van Zeeman dat uit het onderzoek blijkt er sprake is geweest van diefstal niet delen.
3.7
Resteert de - door [verzoekster] met klem en gemotiveerd betwiste - bekentenis op
1 februari 2016. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden en dus van de bekentenis van [verzoekster] ligt bij Zeeman.
In zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (WWZ) is het bewijsrecht in beginsel van toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In de onderhavige zaak is de kantonrechter van oordeel is dat partijen er belang bij hebben op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de kwestie die hen zo ernstig verdeeld houdt. Bewijslevering, met de mogelijkheid van tegenbewijs zal geruime tijd in beslag nemen en is daarom met eerdergenoemd belang strijdig. Zeeman heeft overigens ook geen bewijs aangeboden van haar stellingen. De kantonrechter zal daarom oordelen op grond van de thans beschikbare gegevens en concludeert dat Zeeman niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dringende reden als vereist.
De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen. Eveneens zal Zeeman worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 212,00 aan inhoudingen aan [verzoekster] nu Zeeman onbetwist heeft gelaten dat dit bedrag door haar is ingehouden op het salaris van [verzoekster] .
3.8
[verzoekster] berust in de beëindiging van het dienstverband zodat hieraan per
1 februari 2016 een einde is gekomen. Aan de orde is dan of [verzoekster] aanspraak kan maken op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 10 BW, een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW en een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW.
Ten aanzien van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging
Deze zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is Zeeman die vergoeding verschuldigd aan [verzoekster] , omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt.
De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
Gelet op artikel 7:672 BW en gegeven het feit dat Zeeman het door [verzoekster] becijferde bedrag niet gemotiveerd heeft betwist, wordt dit bedrag van € 2.592,23 bruto als uitgangspunt genomen en dient Zeeman dit bedrag aan [verzoekster] te betalen.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Ten aanzien van de transitievergoeding
Nu een dringende reden voor ontslag ontbreekt en Zeeman geen andere feiten of omstandigheden gesteld die tot het oordeel zouden moeten leiden dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] , is Zeeman aan [verzoekster] de transitievergoeding verschuldigd (artikel 7:673, lid 1 onder a 1 juncto 7:673, lid 7, aanhef en onder c.)
Zeeman heeft de door [verzoekster] gemaakte berekening niet weersproken zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan. Zeeman zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 1.944,00 bruto. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Ten aanzien van de billijke vergoeding
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoekster] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding.
De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Daarnaast kan een aanspraak op ten onrechte niet genoten loon worden verdisconteerd in de billijke vergoeding (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 7, pag. 55 en Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 92).
De kantonrechter zal de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 10.000,00 bruto. Daarbij neemt zij in aanmerking dat Zeeman verwijtbaar heeft gehandeld door zonder een gedegen onderzoek te snel te kiezen voor een ontslag op staande voet. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van betekening van deze beschikking.
3.9
Zeeman zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] bepaald op € 79,00 aan vast recht en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.